201600274/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2015 in zaken nrs. 14/3091 en 14/3122 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft het college een wijziging van het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013 (hierna: het Natuurbeheerplan) vastgesteld.
Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een door hem gewenste wijziging niet in het Natuurbeheerplan overgenomen.
Bij uitspraak van 27 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2016, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding van de zaak
Op 25 september 2012 heeft het college op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer het Natuurbeheerplan vastgesteld. Daarin is onder meer opgenomen voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische beheerpakket dient te behoren.
Voorafgaand aan het besluit van 17 september 2013 tot wijziging van het Natuurbeheerplan heeft het college besloten daarvoor niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen, omdat de gewenste wijzigingen die door belanghebbenden kenbaar waren gemaakt van beperkte aard waren en er onder de betrokken beheerders voldoende draagvlak voor die wijzigingen bestond.
[appellant] heeft tegen het besluit van 17 september 2013 bezwaar gemaakt. Hij ontving in de periode 2009 tot en met 2011 subsidie voor weidevogelbeheer op twee percelen, maar komt daarvoor niet meer in aanmerking omdat de percelen in het Natuurbeheerplan binnen de zogenoemde "groene contour" vallen. [appellant] wenst dat het Natuurbeheerplan wordt gewijzigd, zodat hij weer voor subsidie in aanmerking komt.
Het college heeft het bezwaar -overeenkomstig het advies van de Awb-adviescommissie - gegrond verklaard, omdat verzuimd is [appellant] tijdig te informeren dat door hem gewenste wijzigingen in het Natuurbeheerplan vóór 1 januari 2013 kenbaar moesten worden gemaakt. Het college heeft de door [appellant] gewenste wijziging alsnog beoordeeld en besloten deze niet in het Natuurbeheerplan over te nemen. Het college heeft daartoe overwogen dat het voor de betrokken percelen geen afweging op perceelsniveau wenst te maken, omdat in het Natuurbeheerplan 2015 dan wel het Natuurbeheerplan 2016 een afweging voor het gehele binnen de groene contour gelegen gebied zal worden gemaakt. Het college heeft ter zitting in beroep nader toegelicht dat ten tijde van het besluit op bezwaar daarvoor nog beleid in ontwikkeling was en dat het daar niet op vooruit wenste te lopen, zodat is vastgehouden aan het sinds 2010 geldende beleid dat geen subsidie wordt verleend voor weidevogelbeheer op percelen binnen de groene contour.
De rechtbank heeft overwogen dat het college aldus in redelijkheid heeft kunnen besluiten vast te houden aan het geldende beleid dat geen subsidie wordt verleend voor weidevogelbeheer op percelen binnen de groene contour.
2. Hoger beroep
2.1. [appellant] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Dit heeft hij mede namens [5 appellanten] gedaan. De Afdeling stelt vast dat [appellant A] tegen het besluit op bezwaar van 8 april 2014 geen beroep heeft ingesteld. Ter zitting is niet gebleken dat hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Het hoger beroep van [appellant A] zal, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat het college het Natuurbeheerplan ten onrechte niet ter inzage heeft gelegd en dat hij wel tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.2.1. Het betoog kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De vraag of [appellant] tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, kan onbeantwoord worden gelaten, nu het college heeft erkend dat het [appellant] niet tijdig heeft geïnformeerd dat hij vóór 1 januari 2013 zijn zienswijze kenbaar moest maken en hem in de gelegenheid heeft gesteld dit hangende de bezwaarprocedure alsnog te doen, van welke mogelijkheid [appellant] gebruik heeft gemaakt. Datzelfde geldt voor de vraag of het college gehouden was het Natuurbeheerplan ter inzage te leggen. [appellant] was bekend met de inhoud van het Natuurbeheerplan en het college heeft de door hem alsnog ingediende zienswijze in het besluit op bezwaar beoordeeld, zodat hij geen nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat het Natuurbeheerplan niet ter inzage was gelegd.
2.3. [appellant] betoogt verder dat het college na gegrondverklaring van zijn bezwaar gehouden was om alsnog in het Natuurbeheerplan weidevogelbeheer op zijn percelen mogelijk te maken en hem daarvoor subsidie te verlenen, hetgeen volgens hem ook blijkt uit het advies van de Awb-adviescommissie. Hij wijst erop dat dat inmiddels is gebeurd, maar dat dit, gelet op de toezeggingen van het college, al twee jaar eerder had moeten gebeuren. Ter zitting heeft [appellant] in dit verband gewezen op een e-mailbericht van 7 november 2013 van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
2.3.1. De omstandigheid dat het college het bezwaar van [appellant] gegrond heeft verklaard, brengt niet met zich dat het ook gehouden was de door [appellant] gewenste wijzigingen in het Natuurbeheerplan over te nemen en hem alsnog subsidie te verlenen. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard, omdat het had verzuimd [appellant] tijdig te informeren dat door hem gewenste wijzigingen vóór 1 januari 2013 kenbaar moesten worden gemaakt. Hierdoor waren zijn wensen bij het college niet bekend en zijn deze in het besluit van 17 september 2013 niet meegenomen. Het college heeft daarom in het besluit op bezwaar, overeenkomstig het advies van de Awb-adviescommissie, alsnog de door [appellant] gewenste wijzigingen beoordeeld.
Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat die beoordeling tot aanpassing van het Natuurbeheerplan had moeten leiden, zodat hij alsnog voor subsidie voor weidevogelbeheer in aanmerking zou komen, wordt hij daarin niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in afwachting van nieuw te maken beleidskeuzes vast te houden aan het beleid dat geen subsidie wordt verleend voor weidevogelbeheer op percelen binnen de groene contour.
Zoals het college ter zitting in beroep heeft toegelicht, is op 4 november 2013 het Natuurbeleid 2.0 vastgesteld en is daarin opgenomen dat subsidie voor weidevogelbeheer op percelen binnen de groene contour op grond van het Natuurbeheerplan 2015 weer mogelijk wordt. Van toezeggingen van het college, waardoor [appellant] erop mocht vertrouwen dat weidevogelbeheer op zijn percelen al veel eerder mogelijk zou worden gemaakt, is niet gebleken. Het door [appellant] in dat verband genoemde e-mailbericht van 7 november 2013 bevat dergelijke toezeggingen niet en is bovendien niet afkomstig van het college, maar van burgemeester en wethouders van Montfoort.
Het betoog faalt.
3. Conclusie
3.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.1 is het hoger beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.2.1 en 2.3.1 is het hoger beroep voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
686.