ECLI:NL:RVS:2016:3158

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201600304/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan wijziging en beroep tegen de vaststelling van bestemmingen in het buitengebied van Delfzijl

Op 30 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid". Dit bestemmingsplan was op 19 november 2015 door de raad van de gemeente Delfzijl gewijzigd vastgesteld. Tegen deze wijziging heeft appellant, wonend in Woldendorp, beroep ingesteld. De zaak werd behandeld op 11 oktober 2016, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.J. Boonstra, en de raad werd vertegenwoordigd door G. Nienhuis.

De Afdeling heeft in haar overwegingen gekeken naar de achtergrond van het bestemmingsplan, dat was opgesteld als reparatieplan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015. In die uitspraak was een eerdere vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd omdat deze niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De raad had de opdracht gekregen om passende bestemmingen toe te kennen aan de vernietigde plandelen binnen een termijn van 30 weken.

In de huidige uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad in redelijkheid de bestemming "Groen" heeft kunnen toekennen aan het perceel van appellant, ondanks zijn bezwaren. Appellant stelde dat deze bestemming in strijd was met de eerdere uitspraak, maar de Afdeling oordeelde dat de raad met de aanduiding "opslag" aan een deel van de gronden de opslag van landbouwproducten en meststoffen mogelijk heeft gemaakt, wat in lijn is met de eerdere uitspraak. Ook het verzoek van appellant om een woonbestemming voor een ander perceel werd afgewezen, omdat de raad dit niet passend achtte in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

201600304/1/R4.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Woldendorp, gemeente Delfzijl,
en
de raad van de gemeente Delfzijl,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door G. Nienhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. Het plan is opgesteld als reparatieplan naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411.
In deze uitspraak heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van [appellant] onder meer het besluit van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel aan de [locatie 2], vernietigd omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Wat betreft het gebruik van de gronden op dit perceel, heeft de Afdeling overwogen dat ter zitting is komen vast te staan dat de gronden worden gebruikt voor de opslag van kuilgras en meststoffen en dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen het als zodanig bestemmen van deze agrarische activiteiten.
Tevens heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van [appellant] het besluit van 19 december 2013 vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap" voor het perceel aan de [locatie 1]. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat op dit perceel ten onrechte geen woning wordt mogelijk gemaakt, heeft de Afdeling overwogen dat uit de door de raad toegezonden plankaart die hoort bij het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten" niet blijkt dat het perceel [locatie 1] deel uitmaakt van dat plan. Gelet daarop is de Afdeling ervan uitgegaan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Termunten" het voorheen geldende plan is, ingevolge welk plan volgens de raad ter plaatse een woonbestemming gold. De Afdeling heeft gelet daarop geoordeeld dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat ter plaatse geen woonbestemming kan worden toegestaan.
De Afdeling heeft vervolgens de raad opgedragen met inachtneming van hetgeen is overwogen voor beide vernietigde plandelen passende bestemmingen toe te kennen. Daartoe is een termijn gesteld van 30 weken.
2. Met het plan heeft de raad beoogd om aan de opdracht te voldoen. Aan het perceel [locatie 2] is opnieuw de bestemming "Groen" toegekend. Binnen de bestemming "Groen" is aan een deel van dat perceel de aanduiding "opslag" toegekend en is artikel 13, lid 13.1, onder b, aan de planregels toegevoegd, waarin staat dat de gronden die voorzien zijn van een aanduiding "opslag", zijn aangewezen voor de opslag van landbouwproducten en/of meststoffen.
Ten aanzien van het perceel [locatie 1] voorziet het plan opnieuw in de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap".
3. [appellant] woont aan de [locatie 3] en is tevens eigenaar van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Hij exploiteert aan de Oude Dijk een agrarische onderneming, met name gericht op akkerbouw. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het gehele plan.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
[locatie 2]
5. [appellant] voert aan dat in het plan aan het perceel aan de [locatie 2] ten onrechte opnieuw de bestemming "Groen" is toegekend. Hij stelt dat dit in strijd is met de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015. [appellant] stelt dat het perceel wordt doorkruist door de gemeentegrens tussen de gemeentes Delfzijl en Oldambt en dat aan het deel dat in Oldambt ligt (hierna: het achterliggende deel) de bestemming "Agrarisch - Bedrijf" met een bouwvlak is toegekend, waarbij hij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2180. Volgens [appellant] had het in de rede gelegen om ook aan het deel van het perceel dat in de gemeente Delfzijl ligt (hierna: het voorste deel) de bestemming "Agrarisch - Bedrijf" met een bouwvlak toe te kennen, zodat het perceel als één geheel kan worden aangemerkt. Daarbij wijst [appellant] erop dat het achterliggende deel van het perceel alleen te bereiken is via het voorste deel en dat de erfbeplanting op het voorste deel in het verleden ook bij een boerderij hoorde, zodat ook om die reden een agrarische bestemming meer passend is. Ook stelt hij dat het gehele perceel in het verleden op het grondgebied van de voormalige gemeente Termunten lag. Deze gemeente is opgegaan in de gemeente Delfzijl, waarna deze gemeente met de voormalige gemeente Scheemda, die thans is opgegaan in de gemeente Oldambt, de loop van de gemeentegrens heeft gewijzigd. Hierdoor doorkruist de gemeentegrens het perceel. Volgens [appellant] is destijds aan hem toegezegd dat hij geen nadelige gevolgen zou ondervinden van de wijziging van de loop van de gemeentegrens.
5.1. De raad stelt dat de toekenning van de bestemming "Groen" niet in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015. De raad stelt verder dat de bestemming "Groen" voor het perceel de meest passende bestemming is.
5.2. Ingevolge artikel 13, lid 13.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. grasvelden, bermen en daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;
b. de opslag van landbouwproducten en/of meststoffen, op gronden die voorzien zijn van een aanduiding "opslag";
(…).
5.3. In de notitie "aanpassingen bestemmingsplan Delfzijl - buitengebied Zuid n.a.v. uitspraak Raad van State op 6 mei 2015 nummer 201307331/1/R4" (hierna: de notitie), die onderdeel uitmaakt van het voorstel aan de raad dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is vermeld dat het perceel [locatie 2] een voormalige agrarische bedrijfslocatie betreft en dat op het perceel nog bouwrestanten aanwezig zijn van de boerderij die er ooit heeft gestaan. Verder is in de notitie vermeld dat op het perceel beplanting en bomen aanwezig zijn, waaronder de vroegere erfbeplanting. Het terrein wordt gebruikt voor het stallen dan wel het opslaan van materialen, zoals gebruikte dakpannen, takkenafval, een tweetal metalen opslagtanks, puin, enzovoort. Verder is in de notitie vermeld dat gezien de uitstraling van het perceel de bestemming "Groen" op zijn plaats is.
5.4. De raad heeft na onderzoek het perceel [locatie 2] overeenkomstig de feitelijke bestaande situatie bestemd. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Voor zover [appellant] stelt dat aan het perceel [locatie 2] een bouwvlak ten behoeve van een agrarisch bedrijf had moeten worden toegekend, overweegt de Afdeling dat zij in haar uitspraak van 6 mei 2015 heeft overwogen dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat de boerderij op het perceel in vervallen staat verkeert en dat hij geen concrete plannen heeft voor het vervangen van de boerderij. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts overwogen dat zij gelet op het voorgaande geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een agrarisch bedrijf op het voorste deel van het perceel. Het is de Afdeling niet gebleken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een andersluidend oordeel rechtvaardigen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een agrarisch bedrijf op het voorste deel van het perceel.
Ten aanzien van het standpunt van [appellant] dat vanwege de bereikbaarheid van het achterliggende deel van het perceel de raad een agrarische bedrijfsbestemming aan het perceel had moeten toekennen, heeft de raad erop gewezen dat het plan er niet aan in de weg staat dat op de gronden naast de gronden met de bestemming "Groen" een ontsluiting op de Oude Dijk wordt gerealiseerd, waardoor het achterliggende deel van het perceel eveneens bereikbaar is. De Afdeling acht dit niet onjuist. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de raad aan het door [appellant] ter zitting verwoorde financiële belang dat hij heeft bij een ontsluiting op de gronden met de bestemming "Groen" geen doorslaggevend gewicht hoefde toe te kennen, te meer nu niet gebleken is dat [appellant] concrete plannen heeft voor het realiseren van deze ontsluiting.
Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het toekennen van de bestemming "Groen" aan het perceel in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, overweegt de Afdeling dat in die uitspraak de Afdeling het plandeel met de bestemming "Groen" heeft vernietigd omdat dit plandeel ten onrechte niet de opslag van landbouwproducten en meststoffen toestond. De raad heeft met de aanduiding "opslag" aan een deel van de gronden van het perceel de opslag van landbouwproducten en/of meststoffen thans wel in het plan mogelijk gemaakt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het toekennen van de bestemming "Groen" in strijd is met de genoemde uitspraak.
Voor zover [appellant] stelt dat aan hem is toegezegd dat hij geen nadelige gevolgen zou ondervinden van de wijziging van de loop van de gemeentegrens, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bedoelde toezegging betrekking heeft op het vaststellen van bestemmingen voor het perceel.
5.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel aan de [locatie 2] te Woldendorp kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
[locatie 1]
6. [appellant] stelt dat de raad ten onrechte geen woonbestemming heeft toegekend aan zijn perceel aan de [locatie 1]. Hij stelt dat de raad in dat kader ten onrechte verwijst naar het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten", terwijl de Afdeling in de uitspraak van 6 mei 2015 heeft overwogen dat niet is gebleken dat het perceel aan de [locatie 1] deel uitmaakt van dat bestemmingsplan. Verder stelt hij dat het toekennen van een woonbestemming aan het perceel niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening Groningen 2009, omdat het niet gaat om een nieuwe woonbestemming maar om een van oudsher aanwezige woonbestemming. Tot slot betoogt hij dat een woonbestemming op dit perceel passend is gelet op de ter plaatse aanwezige lintbebouwing.
6.1. De raad stelt dat het perceel [locatie 1] viel onder de werking van het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten" en dat op grond van dat bestemmingsplan aan het perceel een agrarische bestemming was toegekend. De raad betoogt dat het toekennen van een nieuwe woonbestemming in strijd is met artikel 4.27 van de omgevingsverordening en in strijd met de overige in de notitie genoemde argumenten. Daarom wenst de raad niet mee te werken aan het toekennen van een woonbestemming voor dit perceel.
6.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling overweegt dat uit de notitie naar voren komt dat de raad niet alleen een woonbestemming heeft geweigerd vanwege genoemde strijd met de omgevingsverordening, maar ook om andere redenen het toekennen van een woonbestemming aan het perceel in strijd heeft geacht met een goede ruimtelijke ordening. In de notitie is vermeld dat het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] niet past in het woningbouwbeleid van de gemeente. Verder is vermeld dat de laatste woning op dit perceel in de jaren ‘80 van de vorige eeuw is gesloopt en nadien bij de gemeente geen plannen kenbaar zijn gemaakt voor het realiseren van een nieuwe woning. Het bouwen van een woning zou verder volgens de notitie leiden tot problemen met de milieucirkel van het bedrijf van [appellant] op het perceel [locatie 3]. Tot slot zou het bouwen van een woning ten behoeve van het bedrijf van [appellant] leiden tot een tweede bedrijfswoning, waarvoor beleid geldt dat de noodzaak hiervoor moet worden aangetoond. In het concrete geval zou dat leiden tot de conclusie dat niet kan worden voldaan aan de criteria hiervoor.
Daargelaten de vraag of in dit geval het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten" het voorheen geldende bestemmingsplan was en of sprake is van een bestaande woonbestemming, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling vanwege de overige in de notitie genoemde redenen in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan het perceel [locatie 1]. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] ter zitting heeft bevestigd dat hij geen concrete plannen heeft voor woningbouw op het perceel [locatie 1].
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat een woonbestemming passend is vanwege de aanwezigheid van lintbebouwing in de omgeving, overweegt de Afdeling dat in de directe omgeving van het perceel geen lintbebouwing aanwezig is. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
6.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om aan het in agrarisch gebied gelegen perceel [locatie 1] een woonbestemming toe te kennen. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
288-817.