201504869/1/A2.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2015 in zaak nr. 15/441 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand door mr. C.J. Driessen te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het geschil
1. [appellant] is geopereerd en heeft een nieuwe heup gekregen. Vanwege huiduitslag moet hij iedere dag in bad en daarvoor heeft hij een mobiele tillift nodig. [appellant] wil dat de kosten van deze tillift worden vergoed. Daarom heeft [appellant] een aanvraag ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de mobiele tillift volgens het CIZ niet onder het regime van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten valt. [appellant] wenst hiertegen bezwaar te maken en heeft hierbij een toevoeging voor rechtsbijstand door mr. C.J. Driessen aangevraagd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om rechtsbijstand van [appellant] tot doel heeft te bewerkstelligen dat het CIZ de aanvraag om vergoeding van de mobiele tillift in behandeling neemt. Dit is niet een probleem dat feitelijk of juridisch zo complex is dat dit bijstand door een advocaat rechtvaardigt, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] zelf of eventueel met behulp van andere personen of instanties, niet zijnde een advocaat, bij het CIZ in eigen woorden kan aangeven waarom zijn aanvraag wel in behandeling moet worden genomen.
Hoger beroep [appellant]
3. [appellant] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat het probleem feitelijk dan wel juridisch complex is. Daarbij wijst [appellant] erop dat de gemeente en het CIZ het erover eens zijn dat een mobiele tillift medisch noodzakelijk is. Deze instanties verschillen echter van mening over wie deze voorziening moet vergoeden. Volgens [appellant] kan, mede in aanmerking genomen dat hij het syndroom van Down heeft, van hem niet worden verlangd dat hij dit geschil zonder juridische bijstand oplost. Op de zitting heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat een getouwtrek is ontstaan tussen het college van burgemeester en wethouders en het CIZ en dat [appellant] en zijn vaste consulent van MEE er niet uitkomen.
Beoordeling
5. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, wil [appellant] met de toevoeging bereiken dat het CIZ de aanvraag om vergoeding van de mobiele tillift alsnog in behandeling neemt. Dit is een overzichtelijk probleem, waarvan de raad, onder verwijzing naar de beleidsregels bij artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (aantekening 9, vermeld in het Handboek Toevoegen), terecht heeft gesteld dat er geen noodzaak tot juridische bijstand bestaat. Dat [appellant] bij verschillende instanties geen duidelijkheid heeft verkregen over wie deze tillift moet vergoeden en het college van burgemeester en wethouders en het CIZ naar elkaar verwijzen, maakt voormeld probleem nog niet feitelijk of juridisch complex. De raad heeft in redelijkheid van [appellant] kunnen verlangen dat hijzelf met hulp van bijvoorbeeld een maatschappelijk werker die hem in dit kader kan bijstaan, in bezwaar naar voren kan brengen waarom het CIZ de mobiele tillift moet vergoeden en om die reden zijn aanvraag alsnog in behandeling zal moeten nemen.
Conclusie
6. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de raad de aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand door mr. C.J. Driessen terecht heeft geweigerd, omdat de procedure die [appellant] in bezwaar bij het CIZ wenst te voeren niet feitelijk of juridisch complex is.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
636.