ECLI:NL:RVS:2016:3217

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
201607659/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang en voorlopige voorziening in geschil over illegale bouwwerken en viswinkel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, waarbij aan de verzoeker, eigenaar van een viswinkel, werd gelast om alle bouwwerken op zijn perceel te verwijderen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en was in beroep gegaan bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde. De verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de bouwwerken, waaronder de viswinkel, zonder de vereiste omgevingsvergunningen zijn opgericht en in strijd zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft echter ook rekening gehouden met de belangen van de verzoeker, die stelt dat hij onevenredig nadeel ondervindt door de onmiddellijke verwijdering van de bouwwerken, vooral omdat hij bezig is met de verhuizing van zijn bedrijf naar een nieuwe locatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de verzoeker bij het tijdelijk voortzetten van zijn bedrijfsactiviteiten zwaarder wegen dan de handhavingsbelangen van het college.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de besluiten van het college te schorsen tot de uitspraak in het hoger beroep. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan de verzoeker dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid van voorlopige voorzieningen in afwachting van een definitieve uitspraak.

Uitspraak

201607659/2/A1.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 31 augustus 2016 in zaak nrs. 16/6042 en 16/6041 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2015 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerken op het perceel [locatie] te Alphen aan den Rijn te (doen) verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 15 juni 2016 heeft het college op het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar beslist, het besluit van 12 november 2015 herroepen, en [verzoeker] onder toepassing van bestuursdwang eenzelfde last opgelegd.
Bij uitspraak van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. A.J. Hartman en P. Buskermolen, en het college, vertegenwoordigd door R.M. Klerks en N. Alhaft, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De last onder bestuursdwang ziet op het verwijderen van een in 1977 opgericht bouwwerk dat dienst doet als viswinkel en op een aantal nadien gerealiseerde uitbreidingen (een bijgebouw, serre en een portacabin) op het perceel [locatie] te Alphen aan den Rijn. Niet in geschil is dat voor deze bouwwerken geen omgevingsvergunningen zijn verleend en dat deze in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan zijn opgericht of worden gebruikt.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat het legaliseren van de viswinkel en de uitbreidingen uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is en het toestaan van een vishandel ter plaatse leidt tot ongewenste precedentwerking.
4. [verzoeker] betoogt dat hij onevenredig nadeel ondervindt indien hij de bouwwerken onmiddellijk moet verwijderen en zijn vishandel op de huidige locatie niet meer kan uitoefenen. Hij stelt daardoor behoorlijke schade te ondervinden omdat de verhuizing van zijn bedrijf naar een nieuwe locatie nog niet rond is. Verder wijst hij erop dat de viswinkel al sinds 1977 in bedrijf is en dat de uitbreidingen door toedoen van de gemeente zelf niet kunnen worden vergund. Voor het verlenen van een vergunning was immers vereist dat [verzoeker] de standplaats zou huren, terwijl de gemeente zelf de onderhandelingen daarover eenzijdig heeft afgebroken. Door daaropvolgend handhavend op te treden, heeft de gemeente onbehoorlijk gehandeld, aldus [verzoeker].
5. De viswinkel is sinds 1977 aan het [locatie] gevestigd. Niet in geschil is dat voor de bouw daarvan nooit een bouw- of omgevingsvergunning is verleend. [verzoeker] heeft in 2004 de exploitatie van de viswinkel overgenomen. Toentertijd viel het gebruik van het bouwwerk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Ridderveld Oost". Naar aanleiding van een verzoek van [verzoeker] om een standplaatsvergunning heeft het college bij brief van 22 december 2004 meegedeeld dat een standplaatsvergunning niet is vereist omdat de viswinkel moet worden aangemerkt als een permanent bouwwerk. Verder is toentertijd van de zijde van gemeente alleen een mededeling gedaan over een in 1977 verleende Hinderwetvergunning. Op 16 april 2013 heeft [verzoeker] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een serre bij de viswinkel. Daarnaast heeft hij op 4 december 2013 een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan afwijkend gebruik ingediend. Bij de beoordeling van de aanvraag van 16 april 2013 bleek dat voor de viswinkel geen bouwvergunning aanwezig was en dat de viswinkel was geplaatst op een perceel dat eigendom is van de gemeente. Het college heeft deze vergunningaanvraag op 2 juli 2013 buiten behandeling gesteld omdat [verzoeker] geen gebruiksrecht heeft op het perceel. Vervolgens hebben [verzoeker] en de gemeente veelvuldig overleg gepleegd over de huur van het perceel, de uitbreidingsmogelijkheden en de legalisatie van de opgerichte bouwwerken. Uit de stukken blijkt dat er binnen de gemeente bereidheid bestond medewerking te verlenen aan legalisatie van de ontstane situatie, zij het dat daarvoor een huurovereenkomst was vereist en een aantal juridische procedures, zoals een door de gemeenteraad af te geven verklaring van geen bedenkingen, moest worden doorlopen. Een en ander heeft geresulteerd in concept-huurovereenkomsten van december 2014 en februari 2015.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door deze gang van zaken bij [verzoeker] in enige mate de verwachting gewekt dat de situatie kon worden gelegaliseerd en hij zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse kon blijven uitoefenen.
Verder is gebleken dat het college tot handhaving is overgegaan met name vanwege de wijziging van het standplaatsenbeleid, neergelegd in het document "Beleid standplaatsen en venten ambulante handel Alphen aan den Rijn". Volgens dat beleid vallen kramen die niet ambulant zijn en als bouwwerk zijn opgericht niet onder de strekking van standplaats. Het handel drijven vanuit een vast gebouw past niet langer in het beleid. De eigenaren van de desbetreffende bouwwerken die illegaal zijn opgericht worden aangeschreven deze te verwijderen, aldus par 4.3 van het beleidsdocument. Dit beleid is op 22 september 2015 bekendgemaakt en op 1 oktober 2015 in werking getreden. Het handhavingstraject is met een vooraanschrijving tot het opleggen van een last onder dwangsom al op 25 augustus 2015 ingezet. Nadien heeft [verzoeker] de concept-huurovereenkomst van december 2014 alsnog ondertekend en in november 2015 aan het college teruggezonden. Voorts is [verzoeker] doende met zijn nering te verhuizen naar het winkelcentrum Ridderhof zelf. Daarvoor is het echter nodig nieuwe materialen aan te schaffen. Veel is al aangeschaft, zoals noodzakelijke nieuwe apparatuur om vis te bakken. Hij is bezig de financiën rond te krijgen om de laatste benodigdheden te kunnen aanschaffen.
Gelet op al het voorgaande valt niet in te zien dat de belangen van het college bij handhaving dermate groot zijn, dat thans moet worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang. Daarentegen zijn de belangen van [verzoeker] bij het tijdelijk voortzetten van de bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie, in afwachting van de voorgenomen verhuizing, evident.
Gelet op het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de besluiten van 15 juni 2016 en 12 november 2015 te schorsen tot de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 15 juni 2016, kenmerk 2016/23593 en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 12 november 2015, kenmerk 2015/47527;
II. verstaat dat het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
190.