201605750/2/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Bouwgroep CPO de Samenwerkers Amstel C1, gevestigd te Amsterdam, [namen 21 verzoeker], allen wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/1821 in het geding tussen:
de vereniging
en
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het algemeen bestuur aan Beleggingsmaatschappij "De Sprang" B.V. omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan "Overamstel Binnendijks" ten behoeve van het vergroten van het bestaande kantoorpand en het wijzigen van gebruik naar horeca als ook het plaatsen van een terras, containers en een ongebouwde stallingsmogelijkheid voor fietsen op het perceel Korte Oudekerkerdijk 16 te Amsterdam.
Bij mondelinge uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door [namen 21 verzoekers] en overige toekomstige bewoners van pand C1 te Amsterdam daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging, [namen 21 verzoeker] (hierna: de vereniging en anderen) hoger beroep ingesteld. De vereniging en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 november 2016, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.M. van de Laar en [gemachtigde], het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, en Beleggingsmaatschappij "De Sprang", vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam en ing. W. Riezen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De vereniging en anderen hebben verzocht om schorsing van het besluit van 4 februari 2015 en de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2016 om te voorkomen dat de bouwwerkzaamheden worden begonnen
3. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en is onder meer de vraag aan de orde of zij in dat kader het beroep terecht heeft aangemerkt als te zijn ingediend door de vereniging namens [namen 21 verzoekers]en overige toekomstige bewoners van pand C1 te Amsterdam en niet door de vereniging mede namens voormelde personen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vergt de beoordeling van deze vraag nader onderzoek in de bodemprocedure en leent deze zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningsprocedure. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal worden gelaten. Daarbij wordt onder meer in aanmerking wordt genomen dat voormelde natuurlijke personen de leden zijn van de vereniging en de zienswijze is ingediend namens, in ieder geval, de vereniging, zodat het niet voor de hand ligt dat is bedoeld het beroep niet ook namens de vereniging in te dienen. De voorzitter ziet evenwel in het door de vereniging en anderen aangevoerde vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit van 4 februari 2015 uiteindelijk niet in stand zal blijven. In het door de vereniging en anderen gestelde belang om te voorkomen dat de bouwwerkzaamheden worden begonnen, dan wel voortgezet voordat op hun hoger beroep is beslist ziet de voorzitter voorts geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 4 februari 2015 te schorsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2016
580.