ECLI:NL:RVS:2016:3247

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
201600526/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwen van steigers in Grouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2015. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, dat op 26 augustus 2014 een omgevingsvergunning had verleend aan de Vereniging Grouwster Watersport voor het bouwen van nieuwe steigers op de locatie Meersweg 2a te Grouw. Het college had het bezwaar van [appellant] en anderen deels gegrond verklaard, maar het besluit in stand gelaten met een aanvulling van de motivering. De rechtbank oordeelde dat het college de omgevingsvergunning terecht had verleend, maar [appellant] en anderen zijn het daar niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 november 2016 behandeld. Tijdens de zitting zijn [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Vreeswijk, verschenen. Ook de vergunninghouder was aanwezig, vertegenwoordigd door E. Boersma en H.J. de Wolf. De Afdeling heeft overwogen dat het college de omgevingsvergunning niet in strijd met het bestemmingsplan heeft verleend en dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het besluit van 20 april 2015 te vernietigen. De Afdeling concludeert dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat de rechtbank dit oordeel heeft bevestigd.

Het hoger beroep van [appellant] en anderen is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600526/1/A1.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2015 in zaken nrs. 15/1932 en 15/2037 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college aan Vereniging Grouwster Watersport (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van nieuwe steigers volgens een andere haveninrichting op de locatie Meersweg 2a te Grouw (hierna: de locatie).
Bij besluit van 20 april 2015 heeft het college het door [appellant] en anderen tegen het besluit van 26 augustus 2014 gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2016, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Vreeswijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door E. Boersma en H.J. de Wolf, gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 26 augustus 2014 is aan vergunninghouder omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van nieuwe steigers volgens een andere haveninrichting. Ter plaatse van de locatie gold ten tijde van belang het bestemmingsplan "Grou 2013". Op grond daarvan heeft de locatie de bestemming "Recreatie - Jachthaven" en de dubbelbestemmingen "Archeologische verwachtingswaarde 1" en "Waarde - Cultuurhistorie". Niet is in geschil dat voor de bestemming ‘Archeologische verwachtingswaarde 1" met toepassing van artikel 29.3.1 van de planvoorschriften moest worden afgeweken van het bestemmingsplan. Het college heeft hiervoor in het besluit op bezwaar gemotiveerd toestemming gegeven. Het hoger beroep van [appellant] en anderen is niet gericht tegen deze toestemming. Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voor het overige niet in strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] en anderen betogen echter dat de omgevings-vergunning niet had mogen worden verleend, omdat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en niet bijdraagt aan het behoud van de beschermde dorpsgezichten Oosterveld en Grouw, waardoor de omgevingsvergunning in strijd met artikel 31.1 van de planvoorschriften is verleend.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 31.1 van de planvoorschriften zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van het beschermde dorpsgezicht, wat tot uitdrukking komt in de structuur en de ruimtelijke kwaliteit van het beschermde dorpsgezicht, zoals in de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht is beschreven, opgenomen in Beschermd Dorpsgezicht Grouw (1990) en Beschermd Dorpsgezicht Oosterveld (Grou).
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte niet heeft geweigerd op grond van artikel 31.1 van de planvoorschriften. Volgens hen draagt het te realiseren bouwplan niet bij aan het behoud van de beschermde dorpsgezichten Oosterveld en Grouw en is de omgevingsvergunning daardoor in strijd met artikel 31.1 van de planvoorschriften verleend.
3.1. Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar. In dit advies wordt voor de toets aan artikel 31.1 van de planvoorschriften verwezen naar het advies van de welstandscommissie. In de toelichting op het welstandsadvies van 11 december 2014 heeft de welstandscommissie ten aanzien van het beschermde dorpsgezicht Grouw gesteld dat de richtlijnen met name op gebouwen zijn toegespitst en met name de aan die criteria voorafgaande beschrijving van het gebied en de beleidsintentie richtinggevend zijn voor de beoordeling. Geconcludeerd wordt dat de nieuwe steigers zich goed in het bestaande omgevingsbeeld zullen voegen en het beeld van Grouw als aangenaam en recreatief watersportcentrum zullen bestendigen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met artikel 31.1 van de planvoorschriften.
3.2. De locatie grenst aan beide beschermde dorpsgezichten, maar de beschermde dorpsgezichten hebben daarop geen betrekking. Zoals het college in het verweerschrift terecht stelt, omvat de bescherming van beide dorpsgezichten blijkens de aanwijzingsbesluiten met name de structuur van de bebouwing en richten deze zich, zoals in het welstandsadvies is gesteld, voornamelijk op gebouwen en niet op andere bouwwerken. In de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht Oosterveld (Grou) staat dat verder het ‘Theehuis’ op de oever en de steigers in het meer van belang zijn, omdat zij de reeds vroeg tot ontwikkeling gekomen recreatiefunctie van het meer karakteriseren. De aanwijzingsbesluiten geven derhalve geen beperkingen ten aanzien van steigers.
3.3. Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning niet in strijd met artikel 31.1 van de planvoorschriften is verleend. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om het besluit van 20 april 2015 in zoverre te vernietigen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 26 augustus 2014 is genomen zonder dat een welstandsadvies was uitgebracht, dan wel dat dit welstandsadvies ten onrechte niet was gemotiveerd. Ook betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat de motivering van de ten behoeve van het besluit op bezwaar gegeven toelichting op het welstandsadvies onvoldoende is voor zover het betreft de wijziging van het oppervlak van de jachthaven en, zoals zij ter zitting hebben toegelicht, de ligging van grote boten aan de kop van de steigers. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om een nieuw welstandsadvies.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:413), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
4.2. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. De rechtbank heeft derhalve terecht het besluit van 20 april 2015 beoordeeld. Aan het besluit op bezwaar, waarbij de omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe steigers volgens een andere haveninrichting in stand is gelaten, heeft het college de welstandsadviezen van 22 juli 2014 en 11 december 2014 ten grondslag gelegd. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In de toelichting van 11 december 2014 heeft de welstandscommissie gesteld dat het oppervlak dat beslagen wordt niet wezenlijk wijzigt, de steigers een beperkte hoogte in relatie tot het water en de oever krijgen en in hout en traditioneel gedetailleerd worden uitgevoerd. De welstandscommissie komt tot de conclusie dat de nieuwe steigers zich goed in het bestaande omgevingsbeeld zullen voegen en het beeld van Grouw als aangenaam en recreatief watersportcentrum zullen bestendigen.
4.3. [appellant] en anderen hebben geen advies overlegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Wat betreft het oppervlak van de jachthaven blijkt uit de brief van de welstandscommissie van 27 mei 2014 met bijlagen dat de welstandscommissie op de hoogte is van de omvang van de uitbreiding van de steigers en dit bij haar beoordeling heeft betrokken. De welstandscommissie heeft de uitbreiding blijkens het advies niet in strijd met de redelijke eisen van welstand geacht. [appellant] en anderen hebben niet gemotiveerd waarom deze uitbreiding in strijd zou zijn met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Dit geldt eveneens voor hun bezwaar tegen het gebruik van de kop van de steigers. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college een doorslaggevende betekenis aan het advies van de welstandscommissie heeft mogen toekennen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat bij de beoordeling van het bouwplan rekening moest worden gehouden met het visieplan Waterfront, de kadernota Waterfront en het masterplan van de commissie Keur. Volgens hem is het bestemmingsplan "Grou 2013" op onjuiste wijze vastgesteld en in strijd met deze eerdere visies en plannen.
5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bestemmingsplan "Grou 2013" onherroepelijk is en de vaststelling daarvan in deze procedure niet ter beoordeling staat. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet gehouden was de door [appellant] en anderen genoemde visies en plannen bij zijn besluitvorming te betrekken, nu deze visies en plannen nooit door het college of de gemeenteraad zijn vastgesteld.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
628.