ECLI:NL:RVS:2016:3249

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
201601714/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2016, waarin het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 te herzien, ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 september 2012 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 0,00, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij in 2012 kosten voor gastouderopvang had gemaakt. Na een aantal herzieningen en een eerdere uitspraak van de rechtbank op 10 januari 2014, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen werd opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellante], werd uiteindelijk op 2 mei 2014 een nieuw besluit genomen waarbij [appellante] recht kreeg op een gedeeltelijke kinderopvangtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat [appellante] voor de maanden januari, februari en juli 2012 geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat zij niet had aangetoond dat zij voor deze maanden kosten had gemaakt. [appellante] voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte geen nieuw besluit had genomen na de uitspraak van 21 januari 2016, maar de rechtbank stelde vast dat het niet nodig was om een nieuw besluit te nemen, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij voor de maanden januari, februari en juli 2012 daadwerkelijk kosten had gemaakt voor de opvang van haar kinderen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201601714/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2016 in zaak nr. 15/6114 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 herzien en vastgesteld op € 0,00.
Bij besluit van 2 mei 2014, uitgewerkt bij beschikking van 9 januari 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 10.019,00.
Bij mondelinge uitspraak van 21 januari 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 29 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] voor het jaar 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 26.300,00 voor de opvang van haar twee kinderen. Deze opvang heeft volgens haar plaatsgevonden via [gastouderbureaus A] en, vanaf 1 augustus 2012, [gastouderbureaus B].
Na verschillende herzieningen heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat voorschot bij het besluit van 21 september 2012 op nihil gesteld, omdat [appellante] niet heeft bewezen in 2012 kosten van gastouderopvang te hebben gehad. Bij besluit van 6 maart 2013, uitgewerkt bij beschikking van 8 mei 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen de nihilstelling gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en haar voor de maanden augustus tot en met december 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 11.537,00 toegekend, omdat zij voor die periode voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd.
Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de rechtbank het besluit van 6 maart 2013 vernietigd, omdat dat besluit en de beschikking van 8 mei 2013 volgens de Belastingdienst/Toeslagen bij nader inzien op onjuiste gegevens zijn gebaseerd. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen. Daarbij dient de dienst rekening te houden met de toezeggingen die zij in het besluit van 6 maart 2013 en een brief van 28 maart 2013 heeft gedaan, te weten dat aan [appellante] voor minimaal vier maanden in de periode januari tot en met juli en voor de maanden augustus tot en met december 2012 kinderopvangtoeslag wordt verleend, aldus de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2014.
2. Bij het besluit van 2 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, gevolg gevend aan de uitspraak van 10 januari 2014, opnieuw op het bezwaar van [appellante] beslist en bepaald dat [appellante] recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de maanden januari tot en met april en augustus tot en met december 2012. Dat besluit is uitgewerkt bij beschikking van 10 juli 2015 waarbij de kinderopvangtoeslag is vastgesteld op € 8.224,00, met dien verstande dat in deze beschikking wegens administratieve redenen niet de periode januari tot en met april wordt genoemd maar maart tot en met juni. Bij de beschikking van 9 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de beschikking van 10 juli 2015 vervangen en de kinderopvangtoeslag voor de genoemde maanden vastgesteld op € 10.019,00.
Geschil en oordeel van de rechtbank
3. In geschil is of [appellante] voor de maanden januari, februari en juli 2012 eveneens recht heeft op kinderopvangtoeslag.
4. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval is. Volgens de rechtbank ziet het opgewekte vertrouwen alleen op een periode van vier maanden vóór augustus en van augustus tot en met december. Voor toekenning van kinderopvangtoeslag voor de overige drie maanden van 2012 bestaat geen wettelijke basis. Het door [appellante] gestelde onoverzichtelijke verloop van de procedure leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2016 ten onrechte dezelfde is als haar uitspraak van 10 januari 2014. Tegen die uitspraak heeft zij geen hoger beroep ingesteld, omdat de Belastingdienst/Toeslagen pas op 2 mei 2014 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. De termijn om hoger beroep in te stellen was toen al verlopen.
Volgens [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen ook na de uitspraak van 21 januari 2016 ten onrechte niet binnen zes weken een nieuw besluit op haar bezwaar genomen.
5.1. Voor zover [appellante] beoogt aan te voeren dat zij door toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen geen hoger beroep heeft kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2014, faalt dit betoog. Indien [appellante] het, naar zij thans stelt, niet eens was met die uitspraak had zij daartegen hoger beroep kunnen instellen zonder het nieuwe besluit op bezwaar af te wachten. Voor het instellen van hoger beroep is immers niet vereist dat een nieuw besluit op bezwaar is genomen.
Bij de uitspraak van 21 januari 2016 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 mei 2014, zoals uitgewerkt in de beschikking van 9 januari 2016, ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen behoefde daarom, anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen, geen nieuw besluit te nemen. Het betoog faalt ook in zoverre.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij voor de maanden januari, februari en juli 2012 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Zij heeft van 2007 tot en met juli 2012 [gastouderbureaus A] als gastouderbureau gehad. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de overeenkomsten met en jaaropgaven van [gastouderbureaus A] voor de jaren 2007 tot en met 2011 altijd zonder problemen geaccepteerd en haar voor die jaren kinderopvangtoeslag toegekend, zodat niet valt in te zien waarom dat voor het jaar 2012 anders zou zijn, aldus [appellante].
6.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het besluit van 2 mei 2014 op het standpunt gesteld dat [appellante] voor 2012 in het geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat zowel de overeenkomsten met [gastouderbureaus A] als met [gastouderbureaus B] niet voldoen aan de wettelijke vereisten, en [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten te hebben voldaan voor de gastouderopvang via [gastouderbureaus A]. Dat aan haar voor de maanden maart tot en met juni en augustus tot en met december 2012 desondanks kinderopvangtoeslag is toegekend, is uitsluitend het gevolg van de eerder aan haar gedane toezeggingen en de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2014, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Kosten
6.2. De Afdeling stelt voorop dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij gebruik heeft gemaakt van opvang, dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de toeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden.
6.3. [appellante] heeft voor de maanden januari, februari en juli 2012 facturen, alle gedateerd op 13 augustus 2012, overgelegd van [gastouderbureaus A], met een totaal bedrag aan kosten van € 6.976,80. Daarnaast heeft zij een overzicht van haar bank overgelegd van de overschrijvingen die zij in april 2012 heeft gedaan aan [gastouderbureaus A], met een totaal bedrag van € 9.255,00. Niet alleen komt dit bedrag niet overeen met het bedrag aan kosten dat [appellante] volgens de facturen is verschuldigd aan [gastouderbureaus A], maar ook valt uit deze overschrijvingen niet af te leiden op welke factuur of maand deze betalingen betrekking hebben. De bedragen noch de vermelde factuurnummers komen overeen met de overgelegde facturen. Daarnaast zijn de betalingen reeds op 23 en 27 april 2012 gedaan, terwijl de facturen op 13 augustus 2012 zijn gedateerd. Bij brief van 14 december 2012 heeft [appellante] bovendien aan de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat zij wegens het faillissement van [gastouderbureaus A] op 20 juli 2012 niet alle facturen heeft betaald.
Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond voor de maanden januari, februari en juli 2012 daadwerkelijk kosten te hebben gemaakt voor de opvang van haar kinderen.
Het betoog faalt.
Overeenkomst
6.4. Nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor de maanden januari, februari en juli 2012 kosten voor opvang heeft gemaakt, hetgeen een voorwaarde is om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, behoeven de gronden die zij over de overeenkomst met [gastouderbureaus A] heeft aangevoerd, geen bespreking.
Eindoordeel
7. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de maanden januari, februari en juli 2012, omdat daarvoor geen wettelijke basis bestaat. Dat aan haar in de jaren voorafgaand aan 2012 wel kinderopvangtoeslag is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien voor elk jaar afzonderlijk het recht op toeslag dient te worden vastgesteld.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
611.