201600150/1/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 november 2015 in zaak nr. 15/2277 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een overkapping op het perceel [locatie] te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door M.M.H. Knoop LLB en mr. W.J. Bloemena, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het perceel. Het perceel grenst aan de achterzijde aan de Boetzelaargracht. In 2000 heeft [appellant] op het perceel een woning en een vlonder van 50 m² gerealiseerd. In 2013 heeft hij op de vlonder een overkapping van ongeveer 24 m² geplaatst. De aanvraag om omgevingsvergunning van 11 augustus 2014 strekt tot legalisering van de overkapping. Het college heeft geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen, omdat de overkapping in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013" (hierna: het bestemmingsplan) en niet van de planregels kan worden afgeweken.
De rechtbank heeft het besluit van 16 maart 2015 vernietigd, omdat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overkapping niet onder de werkingssfeer van de "Beleidsregels met betrekking tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht" (hierna: de beleidsregels) valt. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat niet wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de beleidsregels.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de overkapping een omgevingsvergunning is vereist. Volgens [appellant] is de overkapping vergunningvrij, omdat het is geplaatst in het achtererfgebied en voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen als bedoeld in het Besluit Omgevingsrecht (hierna: het Bor).
2.1. De relevante bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en het Bor en de relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. Voor het antwoord op de vraag of de overkapping is geplaatst in achtererfgebied als bedoeld in het Bor, is relevant of sprake is van een erf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Het uitgangspunt van de definitie voor erf is volgens de Nota van Toelichting bij artikel 1 van bijlage II van het Bor (Stb. 2010, 143, p. 134-135) dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt, maar dat uit de systematiek van een bestemmingsplan kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw afgelegen delen van een perceel niet als erf kunnen worden aangemerkt. Anders dan [appellant] stelt, is het bestemmingsplan derhalve wel relevant voor de vraag of in achtererfgebied vergunningvrij mag worden gebouwd.
De overkapping is geplaatst op een gedeelte van het perceel dat bij het hoofdgebouw, zijnde de woning van [appellant], is gelegen en feitelijk is ingericht ten dienste van deze woning. Voor de vraag of dit gedeelte van het perceel als erf kan worden aangemerkt, dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, naar de systematiek van het bestemmingsplan te worden gekeken. Vaststaat dat de overkapping mede is geplaatst op gronden waarop de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterlopen" rust. Uit de verbeelding en de plantoelichting volgt dat deze dubbelbestemming rust op de Boetzelaargracht en de aangrenzende oevers over een zone van minimaal 1,5 m. De dubbelbestemming roept een bouwverbod voor gebouwen en overkappingen in het leven. Nu ingevolge artikel 25.3 van de planregels de dubbelbestemming voorrang heeft op de overige geldende bestemmingen, kan het gedeelte van het perceel waarop de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterlopen" rust, niet worden aangemerkt als erf. Het bestemmingsplan verbiedt immers de inrichting van dit gedeelte van het perceel als erf. Anders dan [appellant] betoogt, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit het feit dat in 1999 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een tuinhuis en vlonder op hetzelfde gedeelte van het perceel als waarop de overkapping is geplaatst, niet af te leiden dat de planwetgever heeft bedoeld dat gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterlopen" als erf zouden worden ingericht.
De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, nu het desbetreffende perceelgedeelte geen erf is, dit, gelet op de definitie van het begrip achtererfgebied in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, niet als zodanig kan worden aangemerkt en reeds daarom de overkapping geen bouwwerk is waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4 van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning had kunnen verlenen. Volgens [appellant] voldoet de overkapping aan de toepassingsvoorwaarden van de beleidsregels.
3.1. Volgens artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels verleent het college voor de plaatsing van een overkapping toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan, indien voldaan wordt aan het gestelde in de in artikel 5 opgenomen stedenbouwkundige matrix en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen.
Volgens artikel 5, vijftiende lid, zijn overkappingen toegestaan op het erf.
Volgens artikel 1.12 wordt onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge het bestemmingsplan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
Volgens artikel 1.16 wordt onder erf verstaan de gronden van het bouwperceel gelegen buiten het bouwvlak. Welk deel van het bouwperceel erf is en waar de grens tussen erf en tuin ligt, wordt volgens dit artikel bepaald aan de hand van de in artikel 5 opgenomen stedenbouwkundige matrix.
3.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit artikel 5, vijftiende lid, van de beleidsregels dat overkappingen uitsluitend zijn toegestaan op het erf. Uit de artikelen 1.12 en 1.16 van de beleidsregels, in samenhang gelezen met de planregels, volgt dat de overkapping deels niet is geplaatst op een erf als bedoeld in de beleidsregels. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de overkapping niet splitsbaar is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet aan de toepassingsvoorwaarden van de beleidsregels is voldaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Michiels w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
531.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
(…).
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
(…).
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
(…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 2 van bijlage II
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, (…)
(…)
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, (…)
(…).
Artikel 1 van bijlage II
In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)
erf: al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte ervan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
(…).
Planregels bij het bestemmingsplan "Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013"
Op het gedeelte van het perceel waarop de overkapping staat rusten de bestemmingen "Wonen" en Water" en de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterlopen".
Artikel 12.1
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en -berging, watergangen, aanleg- en vissteigers, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken;
(…).
Artikel 12.2.1
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde worden gebouwd.
Artikel 13.1
De voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
(…).
Artikel 31.2.1
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen en overkappingen;
(…).
Artikel 20.1
De voor "Waterstaat-Waterlopen" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken.
Artikel 20.2.1
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd.
Artikel 20.2.2
(…)
b. op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd.
Artikel 25.3
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
(…).