201509226/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Oudenhoorn, gemeente Nissewaard,
2. bewonersgroep Hollandseweg, allen wonend te Oudenhoorn, gemeente Nissewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2015 in zaken nrs. 14/7867 en 14/7839 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
de bewonersgroep
en
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2013 heeft het college aan de Stichting Beheer Merula Zorgboerderijen (hierna: de Stichting) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van een zorgboerderij aan de Hollandseweg 5 te Oudenhoorn (hierna: de zorgboerderij).
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college, onder aanpassing van de motivering, opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van de zorgboerderij.
Bij uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en de bewonersgroep daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 30 september 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de bewonersgroep hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door R. Vliex en R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam, en de bewonersgroep, vertegenwoordigd door K.P. Moree, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kras-Skladnik, mr. V.L. Silva en ing. L.C. Luijendijk, zijn verschenen. Voorts is de Stichting Beheer Merula Zorgboerderijen, vertegenwoordigd door mr. D.N.J. van Horssen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan ziet op het verbouwen van een bestaande boerderij met woon- en bedrijfsgebouwen tot een zorgboerderij. In de zorgboerderij zullen tien wooneenheden worden gerealiseerd voor jongvolwassenen met een meervoudige handicap.
2. Appellanten wonen in de nabijheid van de zorgboerderij. Zij vrezen dat de realisering van de zorgboerderij met name vanwege geluidoverlast hun woon- en leefomgeving zal aantasten.
3. Bij brieven van 28 mei 2015 en 10 juni 2015 heeft het college het besluit van 30 september 2014 van een nadere motivering voorzien.
Onder verwijzing naar een door DCMR opgestelde notitie van 27 mei 2015 "Zorgboerderij Hollandseweg 5, Menselijk stemgeluid" (hierna: de notitie) heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- een leefklimaat voor omwonenden van de beoogde zorgboerderij. In de notitie zijn de resultaten neergelegd van het door DCMR uitgevoerde akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het stemgeluid van de bewoners van de beoogde zorgboerderij wanneer zij gebruik maken van het terras en wanneer zij werkzaamheden verrichten in de (moes)tuin.
Volgens de notitie is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op 10 m van de grens van de woonzorgvoorziening ten hoogste 36 dB(A) en op de meest belaste woning ten hoogste 34 dB(A). Het maximale geluidniveau op een afstand van 10 m van de grens van de woonzorgvoorziening bedraagt volgens de notitie maximaal 58 dB(A) en bij de woning aan de Hollandseweg ten hoogste 62 dB(A).
Volgens de notitie worden op 10 m van voormelde grens de waarden van 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet overschreden. Het bedrijf is daarom vergelijkbaar met een milieucategorie 1 bedrijf als bedoeld in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeente (hierna: de handreiking). Volgens de notitie wordt hiermee voldaan aan de VNG toetswaarde voor een bedrijf in een rustige woonwijk. Omdat de richtafstand van 10 m niet wordt gehaald is tevens in de notitie beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op de nabij gelegen woningen worden de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avond en het maximale geluidniveau van 70 dB(A) overdag en 65 dB(A) in de avondperiode niet overschreden. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden gegarandeerd conform de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Het treffen van verdere maatregelen om het geluid te reduceren is derhalve niet noodzakelijk, aldus de notitie.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat in hetgeen de bewonersgroep en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden worden voor twijfel aan de juistheid van de notitie en bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich in zijn brief van 28 mei 2015, nader aangevuld bij brieven van 10 juni 2015 en 10 september 2015, niet in redelijkheid op basis van die notitie op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de woonzorgvoorziening inpasbaar is in haar omgeving. Het college heeft zich volgens de rechtbank onder voormelde omstandigheden op het standpunt kunnen stellen dat van de richtafstand in de handreiking kon worden afgeweken. Met betrekking tot de vrees dat er een zwaardere categorie gehandicapten met meer overlast in de zorgboerderij komt te wonen, heeft de rechtbank overwogen dat uit de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit blijkt dat de zorgboerderij wordt gerealiseerd voor bewoners met een verstandelijke beperking.
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de realisering van de zorgboerderij leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Hij voert daartoe aan dat de richtwaarde die geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in een rustige woonwijk ter plaatse van de gevels van woningen van derden in de avondperiode met 2 dB(A) wordt overschreden.
Verder voert hij aan dat de richtwaarden voor het maximale geluidniveau in een rustige woonwijk op een afstand van 10 m van de perceelgrens met 8dB(A) overdag, 12 dB(A) ’s avonds en 15 dB(A) ’s nachts worden overschreden. Ter plaatse van de gevels van woningen van derden worden die richtwaarden volgens [appellant sub 1] met 16dB(A), 19 dB(A) en 16 dB(A) overschreden. Volgens [appellant sub 1] heeft het college vanwege deze overschrijdingen ten onrechte geen beperkingen aan de verleende omgevingsvergunning verbonden.
Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst [appellant sub 1] naar de gronden die hij heeft aangevoerd in beroep bij de rechtbank, alsmede naar de conclusies van de in beroep overgelegde brief van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 29 juni 2015.
5.1. Dit betoog is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak, met name in de overwegingen 8.1 tot en met 8.3 gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant sub 1] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat de realisering van de zorgboerderij leidt tot de aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog van [appellant sub 1] dat het college vanwege de aantasting van het woon- en leefklimaat ten onrechte geen beperkingen aan de verleende omgevingsvergunning heeft verbonden, kan reeds daarom niet leiden tot het ermee door hem beoogde doel.
6. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat met betrekking tot de vrees van overlast van het terras aan de westzijde van de woonzorgvoorziening uit de ter zitting door vergunninghoudster overgelegde tekening van de terreininrichting, die ook onderdeel uitmaakt van de notitie, blijkt dat het terras is gepositioneerd tussen de woonzorgvoorziening en de opslag.
7. De bewonersgroep en [appellant sub 1] stellen, onder verwijzing naar door hen overgelegde foto’s, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beoogde terras van de zorgboerderij niet is gesitueerd tussen de zorgboerderij en de opslag, maar reeds feitelijk aanwezig is tussen de woonzorgboerderij en de woning van [appellant sub 1].
7.1. Het college heeft in beroep een tekening overgelegd van de terreininrichting die deel uitmaakt van de notitie en de bij besluit van 30 september 2014 verleende vergunning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het terras op deze tekening is gepositioneerd tussen de woonzorgvoorziening en de opslag. Het betoog faalt derhalve.
8. De Bewonersgroep betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de verrichtingen van mr. H.H. Harberink. Zij voert daartoe aan dat de door mr. Harberink gemaakte kosten, kosten zijn van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Volgens de Bewonersgroep heeft mr. Harberink een verweerschrift gemaakt dat is ingediend bij de rechtbank en heeft zij de bewonersgroep als juridisch deskundige bijgestaan tijdens de eerste zitting. De bewonersgroep vindt steun voor haar betoog in de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2817. 8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 22 juni 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1757) is van beroepsmatige verleende rechtsbijstand sprake indien de proceshandelingen worden uitgevoerd door een rechtshulpverlener. De kosten van advies bij het opstellen van een op eigen titel ingediend beroepschrift voldoen niet aan dit uitgangspunt. Niet in geschil is dat de bewonersgroep namens zichzelf beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Verder blijkt uit de stukken dat de bewonersgroep tijdens de beroepsprocedure zelf de noodzakelijke proceshandelingen heeft verricht. Gelet hierop is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb door mr. Harberink geen sprake. Dat de bewonersgroep in beroep een advies van mr. Harberink heeft overgelegd en dat Harberink de bewonersgroep bij de eerste zitting als juridisch deskundige heeft bijgestaan, leidt niet tot een ander oordeel.
De bewonersgroep verwijst verder tevergeefs naar voormelde uitspraak van 9 september 2015. Hierin wordt overwogen dat voor het door de Bewonersgroep Hollandseweg op eigen naam ingediende beroepschrift geen vergoeding kan worden toegekend, ook al is het beroepschrift met behulp van mr. H.H. Harberink opgesteld. In deze uitspraak kan derhalve geen steun worden gevonden voor het betoog van de Bewonersgroep.
Het betoog faalt.
9. De Bewonersgroep betoogt verder dat zij bij uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2817) een te lage proceskostenvergoeding heeft gekregen. 9.1. Deze hoger beroepsgrond heeft geen betrekking op de onderhavige procedure en kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog faalt.
10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
543.