201600075/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in zaak nr. 15/4801 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vier esdoorns in de gemeenschappelijke tuin van een appartementengebouw op het perceel [locatie 1] te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghoudster] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks en G.J. Kruiderink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], bijgestaan door [gemachtigden], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Op 14 november 2014 heeft [vergunninghoudster], als bestuurslid van de Vereniging van Eigenaren van de [locatie 1] (hierna: de VvE), een aanvraag ingediend voor het kappen van vier esdoorns in de gemeenschappelijke tuin van het aan de VvE in eigendom behorende perceel. De esdoorns zijn circa 20 m hoog en hebben een stamomtrek van 1,45 tot 1,85 m. De bomen staan op de grens van de tuin van het perceel met het daaraan grenzende parkeerterrein, dat in eigendom is van [bedrijf]. [eigenaar bedrijf] heeft aan de VvE kenbaar gemaakt overlast van de bomen te ondervinden, omdat er roetdauwschimmel op de auto’s valt en het daardoor onmogelijk wordt om op het parkeerterrein te parkeren. [vergunninghoudster] heeft in de aanvraag vermeld dat de roetdauwschimmel de tegels en het tuinmeubilair van de bewoners van het appartementengebouw op het perceel vies maakt en dat de roetdauwschimmel moeilijk van de tegels en het meubilair is te verwijderen. Verder nemen de bomen voor de bewoners aan de tuinzijde veel licht weg. De worteldruk werkt de tegels bovendien omhoog en werkt in op de betonschutting. Ook zouden de wortels een gevaar vormen voor de riolering.
Aan de omgevingsvergunning is de plicht verbonden tot herplant van vier nader te bepalen boomsoorten met minimale stamomtrekken van 18 tot 20 cm van de tweede grootte.
[appellant] woont aan de [locatie 2] te Den Haag. Hij is het niet eens met de kap van de bomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 22 mei 2015 niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Daartoe voert hij aan dat het college niet ter plekke is komen kijken en in het besluit uitsluitend is vermeld dat de bomen geen bijzondere natuurwaarde hebben, maar uit de stukken niet blijkt waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder 9 en slot, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Den Haag is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen, zonder ontheffing van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
Ingevolge artikel 2:91, eerste lid, kunnen aan een vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, in het belang van de bescherming en het behoud van nabije houtopstanden voorschriften worden verbonden.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is een advies van de groenbeheerder van 16 december 2014 ten grondslag gelegd. De conclusie van dit advies is als bijlage bij het besluit van 6 januari 2015 gevoegd. De aan dit advies ten grondslag liggende beoordeling van de groenbeheerder is neergelegd in het "belangenafwegingsformulier kapaanvraag Den Haag". Dit stuk bevat onder meer een nadere uitwerking van de waarden van de bomen, aspecten van overlast, compensatie en een weergave van de belangenafweging van de groenbeheerder. Anders dan [appellant] betoogt, valt niet in te zien dat het in bezwaar gehandhaafde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
Het enkele feit dat het college niet ter plekke is komen kijken alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vindt de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het is aan het college om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat de bomen gezond zijn en geen gebreken vertonen en dat de bomen voor hem een grote belevingswaarde hebben en zijn omgeving verrijken. Het belang van vergunninghoudster bij de kap van de bomen weegt volgens [appellant] niet op tegen zijn belang bij het behoud van de bomen.
3.1. [appellant] heeft een rapport van 15 augustus 2016 van B. Steenks, boomspecialist bij de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor ’s-Gravenhage en omstreken, overgelegd, waaruit volgt dat de vier esdoorns gezond zijn en geen gebreken vertonen die risico kunnen opleveren voor de omgeving, naar ook niet in geschil is. De gesteldheid van de bomen is geen reden geweest om de vergunning aan te vragen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gaat het om bomen zonder een bijzondere karakteristieke en cultuurhistorische waarde voor de wijk. In aanmerking genomen dat aan de omgevingsvergunning de plicht is verbonden tot herplant van vier nader te bepalen boomsoorten, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van vergunninghoudster bij de kap van de bomen dan aan het belang van [appellant] bij het behoud ervan. Anders dan [appellant] stelt, wordt het verlies van de bomen in voldoende mate gecompenseerd door de herplantplicht. Aangezien de te kappen bomen met een hoogte van circa 20 m relatief groot zijn voor een tuin met afmetingen van 18 bij 36 m, heeft het college in redelijkheid het voorschrift aan de omgevingsvergunning kunnen verbinden dat de te herplanten bomen van de tweede grootte, dat wil zeggen tussen de 7 en 12 m hoog, moeten zijn.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven, faalt. Het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Het bestaan van alternatieven kan slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zoals het college heeft toegelicht, kan met het voorstel van [appellant] om de bomen te kandelaberen geen gelijkwaardig resultaat worden bereikt, omdat de overlast van de bomen blijft bestaan en de bomen hierdoor kunnen verzwakken met vaak wortelsterfte en mogelijke instabiliteit tot gevolg. Bovendien zijn aan het kandelaberen van de bomen hoge kosten verbonden, naar ook niet in geschil is. Met het opnieuw snoeien van de bomen worden de problemen die ontstaan door roetdauw hooguit tijdelijk ondervangen. Daarnaast zijn aan het telkenmale opnieuw snoeien van de bomen hoge kosten verbonden, naar ook niet in geschil is.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Michiels w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
531.