201605018/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 mei 2016 in zaak nr. 16/208 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat, afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1. De raad heeft onder meer tot taak te beslissen op aanvragen om toevoegingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De regels daarvoor zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb).
2. Bij besluit van 10 november 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat afgewezen. Op 24 februari 2015 heeft de raad het door zijn advocaat namens hem daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en medegedeeld dat binnen enkele dagen alsnog een toevoeging zou worden verstrekt. Aangezien dat niet is gebeurd, heeft de advocaat de raad in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar en, toen de raad op 22 april 2015 de toevoeging nog niet had verstrekt, verzocht om toekenning van een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. Op 5 mei 2015 heeft de raad de toegezegde toevoeging verstrekt. Bij besluit van 22 mei 2015 heeft de raad het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen, omdat reeds op 24 februari 2015 en derhalve tijdig op het bezwaar was besloten.
3. [appellant] heeft verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2015. In dat bezwaar heeft zijn advocaat aangevoerd dat eerst met het verstrekken van de toevoeging op 5 mei 2015 volledig op het bezwaar was besloten, zodat de raad [appellant] een dwangsom is verschuldigd wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar.
4. De raad heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en het daarop gebaseerde beleid.
Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten […]".
De raad legt deze bepaling in zijn beleid, zoals neergelegd in het Handboek Toevoegen, versie april 2007, als volgt uit:
"Deze uitsluitingsgrond vloeit voort uit de doelstelling van de wet. De wet strekt er immers toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen. Is juridische bijstand (nog) niet geïndiceerd dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening, bijvoorbeeld hulpverlening van maatschappelijk werk, slachtofferhulp of een bureau sociaal raadslieden."
In aansluiting hierop heeft de raad in werkinstructie B010 het volgende beleid neergelegd:
"Voor bezwaar tegen een beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand voeg je in beginsel niet toe, omdat deze zaken niet juridisch of feitelijk complex zijn. […] Alleen als de zaak juridisch of feitelijk complex is kun je een toevoeging verstrekken."
5. In het besluit van 10 december 2015 heeft de raad uiteengezet dat [appellant] in staat moet worden geacht zelf, al dan niet met de hulp van een ander dan een advocaat, bezwaar in te dienen bij de raad en naar voren te brengen dat de raad te laat heeft besloten op het bezwaarschrift. Deze kwestie is niet zodanig juridisch of feitelijk complex, dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is, aldus de raad.
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich op dat standpunt mocht stellen. De raad heeft gehandeld volgens zijn beleid, dat door de rechtbank niet onredelijk is bevonden. [appellant] heeft, gezien de inhoud van het besluit van 22 mei 2015, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet zelf, eventueel met hulp van een ander dan een advocaat, kan aanvoeren dat de raad niet tijdig een volledig besluit op het bezwaar heeft genomen. De enkele stelling van [appellant], dat in zijn omgeving zodanige hulp niet voorhanden was, is te algemeen en onvoldoende om dit aan te nemen, aldus de rechtbank.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het voor een niet terzake kundige, zoals hijzelf, onhelder is wanneer wel en wanneer geen recht bestaat op een dwangsom. Juridische bijstand door een advocaat is derhalve aangewezen. Ook juristen van de raad hebben de kwestie niet juridisch correct beoordeeld, aangezien de rechtbank het besluit op het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2015 heeft vernietigd en [appellant] alsnog een dwangsom toegekend. De raad heeft voor het instellen van dat beroep wel een toevoeging verstrekt, terwijl de rechtsvraag dezelfde was.
7.1. Dat [appellant] voor het instellen van beroep tegen het besluit op het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2015 wel een toevoeging heeft gekregen, en de rechtbank dat besluit heeft vernietigd, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de zaak reeds in de bezwaarfase dermate juridisch complex was, dat rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk was. Een bezwaarprocedure is in beginsel een laagdrempelige procedure. De raad mag verwachten dat [appellant] in eigen bewoordingen kan aangeven waarom hij van mening is dat te laat op zijn bezwaar is beslist. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat juridische bijstand door een advocaat desondanks noodzakelijk is.
Met de stelling dat hij zelf niet juridisch is onderlegd en een advocaat nodig heeft om aan te voeren dat de raad geen volledig besluit op het bezwaar heeft genomen, gaat [appellant] eraan voorbij dat hij de hulp van andere personen of instellingen, anders dan een advocaat, had kunnen inroepen bij het maken van bezwaar. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de enkele, algemene stelling van [appellant], dat die hulp in zijn omgeving niet voorhanden is, zonder toelichting niet aannemelijk is. De raad heeft bijvoorbeeld gewezen op de mogelijkheid van rechtshulp door het Juridisch Loket, welke instantie ook in de woonplaats van [appellant] is gevestigd.
7.2. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van juridische complexiteit die het verstrekken van een toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat rechtvaardigt. De raad heeft de aanvraag om een toevoeging derhalve mogen afwijzen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
611.