201603958/1/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2016 heeft het college het uitwerkingsplan "De Bongerd - deelgebied 4A" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hop, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. S. Visser en J. Prins, zijn verschenen.
Overwegingen
Het uitwerkingsplan
1. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "De Bongerd", vastgesteld door de raad op 27 mei 2009, (hierna: het bestemmingsplan) dat voor de gronden gelegen binnen het deelgebied 4A voorziet in de bestemming "Wonen - Uit te werken bestemming". In het uitwerkingsplan zijn aan de gronden de bestemmingen "Groen - 1",
"Verkeer - 1" en "Wonen - 4" toegekend. In de binnen de bestemming "Wonen - 4" aangeduide bouwvlakken is de bouw van maximaal 118 woningen toegestaan. Het plangebied heeft een totaal oppervlak van ongeveer 22.350 m2 en maakt deel uit van woonwijk De Bongerd, gelegen in Amsterdam Noord, welke woonwijk in fasen wordt ontwikkeld. De realisering van de in het bestemmingsplan in de deelgebieden 1 tot en met 3 voorziene woningen is nagenoeg gereed.
Ontvankelijkheid
2. In het beroepschrift is vermeld dat dit door [appellant] en de Vereniging Bongerd Groen wordt ingediend.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6, onder a, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Eerst in een aanvulling op het beroepschrift, die na het verstrijken van de beroepstermijn is binnengekomen, zijn de namen van [5 andere appellanten] als personen die naast [appellant] beroep instellen, bekend gemaakt en zijn machtigingen van hen overgelegd. Wat de Vereniging Bongerd Groen betreft, is hierbij vermeld dat het beroep niet langer moet worden geacht mede door haar te zijn ingesteld. [appellant] heeft toegelicht dat dit verband houdt met het hiervoor verschuldigd zijn van een hoger bedrag aan griffierecht.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:980), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Voor zover [appellant] en anderen verwijzen naar de brief van de Afdeling van 2 juni 2016, waarin [appellant] tot en met 30 juni 2016 in de gelegenheid is gesteld een ondertekende verklaring toe te zenden van degene(n) die hij vertegenwoordigt, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is het beroepschrift in te dienen, neemt dit niet weg dat de identiteit van de anderen dan [appellant] en de Vereniging Bongerd Groen niet kenbaar was voor afloop van de beroepstermijn. Het voorgaande betekent dat het beroep, voor zover mede ingesteld door [5 andere appellanten], niet-ontvankelijk is.
2.3. In de hierna volgende overwegingen wordt appellant geduid als [appellant].
Toetsingskader
3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college het plan met inachtneming van de bij het plan te geven regelen moet uitwerken.
Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
Inspraak
4. [appellant] betoogt dat het ontwerp van het uitwerkingsplan teveel afwijkt van het Stedenbouwkundig Plan en het bestemmingsplan, waardoor in het kader van de procedure van de totstandkoming van het uitwerkingsplan aan omwonenden de mogelijkheid van inspraak had moeten worden geboden. Verder betoogt [appellant] dat de bestuurscommissie Noord het uitwerkingsplan alleen ter kennisgeving heeft ontvangen, waardoor niet de gelegenheid is geweest om dit plan inhoudelijk (met de bewoners) te bespreken en is het plan ten onrechte ook niet in de Commissie Ruimtelijke Ordening van de gemeente besproken. Hierdoor is aan omwonenden de mogelijkheid ontnomen om inhoudelijk te participeren en gemaakte fouten te kunnen corrigeren. Als gevolg hiervan is de besluitvorming van het uitwerkingsplan onjuist geweest.
4.1. Ingevolge artikel 3.9a, eerste lid, van de Wro is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van een uitwerkingsplan. De procedure inzake de vaststelling van een uitwerkingsplan vangt aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan en de mogelijkheid voor belanghebbenden om daartegen zienswijzen in te dienen. [appellant] heeft tegen het ontwerpplan zienswijzen ingediend, die door het college zijn beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure inzake de vaststelling van een uitwerkingsplan. Het schenden van een eventuele inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure van totstandkoming en de vaststelling van een uitwerkingsplan.
In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling bovendien geen grond voor het oordeel dat het college bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan op dit punt in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college onweersproken heeft gesteld dat het vast te stellen uitwerkingsplan en de Nota van beantwoording zienswijzen zijn voorgelegd aan de vergadering van 9 maart 2016 van het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie Noord om advies uit te brengen aan het stedelijk bestuur. Van de aan de indieners van zienswijzen gestelde gelegenheid om voor deze vergadering spreektijd aan te vragen heeft [appellant] gebruik gemaakt. Vervolgens heeft het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie Noord aan het college een positief advies uitgebracht over het vast te stellen uitwerkingsplan en de Nota van beantwoording zienswijzen, welk advies door het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan is betrokken. Voor zover [appellant] er ter zitting op heeft gewezen dat in deze vergadering van een inhoudelijke behandeling geen of nauwelijks sprake is geweest, kan dit, wat hiervan ook zij, niet leiden tot de conclusie dat hiermee het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarom door het college niet bij de vaststelling van het uitwerkingsplan mocht worden betrokken.
Uit het hiervoor onder 3 genoemde artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro volgt dat het vaststellen van een uitwerkingsplan als het onderhavige een bevoegdheid is van het college en niet van de raad van de gemeente. Dit betekent dat de Commissie Ruimtelijke Ordening, die een raadscommissie is, reeds hierom niet bij de voorbereiding van een besluit van het college hoeft te worden betrokken.
De betogen falen.
Compensatie aantal bomen en inrichting Boomgaardlaan
5. [appellant] betoogt dat als gevolg van het plan in de groenzone in het zuidelijk deel van de Boomgaardlaan nog maar 18 van de 45 bomen, zoals voorzien in het Stedenbouwkundig Plan en het bestemmingsplan, kunnen worden aangeplant. [appellant] acht een compensatie van dit verlies van 27 bomen noodzakelijk. Verder betoogt [appellant] dat de beschrijving die in de toelichting van het uitwerkingsplan en in de Nota van beantwoording zienswijzen wat de inrichting van de Boomgaardlaan betreft wordt gegeven afwijkt van de uitgangspunten van het Stedenbouwkundig Plan en het bestemmingsplan. Met het uitwerkingsplan is ten onrechte geen rekening gehouden met de eerder voorgestelde inrichting van de Boomgaardlaan, die inhield dat deze een karakteristieke uitstraling zal krijgen. Hij wijst in dit verband op de wijziging van de dwarsdoorsnede van het straatprofiel die deel uitmaakt van het Stedenbouwkundig Plan, waaruit blijkt dat de dwarsdoorsnede van de Boomgaardlaan nog maar 28 m in plaats van 28,55 m bedraagt.
5.1. Het college betoogt dat de inrichting van de Boomgaardlaan met bomen deel uitmaakt van de inrichting van de openbare ruimte en geen onderdeel is van het bestemmingsplan of het uitwerkingsplan. Het Stedenbouwkundig Plan geeft volgens het college weer welke stedenbouwkundige uitgangspunten er voor een bepaald gebied gelden, maar dit is geen juridisch bindend document waaraan rechten kunnen worden ontleend. Verder behoort het gedeelte van de Boomgaardlaan waar [appellant] op doelt niet tot het plangebied waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft. In het uitwerkingsplan is met de aan de Boomgaardlaan grenzende stroken gronden met een breedte van 2,6 m, waaraan de bestemmingen "Groen - 1" en "Verkeer - 1" zijn toegekend, rekening gehouden met de buiten het plangebied langs de Boomgaardlaan gelegen bestemmingsvlakken "Groen" en "Verkeer - 1", die in het voor het aangrenzende deelgebied 2 geldende bestemmingsplan aan de daar gelegen gronden zijn toegekend. Hiervoor is in het uitwerkingsplan de begrenzing van de bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen - 4" en de daarin opgenomen bouwvlakken gelegd op een afstand van 2,6 m van de uiterste bouwgrens van de in het bestemmingsplan aan de gronden van het plangebied toegekende bestemming "Wonen - Uit te werken bestemming".
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Groen - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. plantsoenen en groenvoorzieningen;
b. speelvoorzieningen;
c. voet- en rijwielpaden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Verkeer - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen;
b. voet- en rijwielpaden;
c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
d. plantsoenen en groenvoorzieningen.
5.3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. plantsoenen, groenvoorzieningen en rietkragen;
(….);
f. voet- en rijwielpaden en steigers;
(….).
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor "Verkeer - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen;
b. voet- en rijwielpaden;
c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
d. pleinen;
e. groenvoorzieningen;
(….).
5.4. De begrenzing van het plangebied van het uitwerkingsplan is gelijk aan de noordelijke, zuidelijke en westelijke grenzen van de bestemming
"Wonen - Uit te werken bestemming" van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet op de gronden ter plaatse van de Boomgaardlaan aangrenzend aan de gronden van het plangebied in de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - 1". Gelet op het vorenstaande stelt het college zich terecht op het standpunt dat het gedeelte van de Boomgaardlaan waarop [appellant] doelt, ten aanzien waarvan in het Stedenbouwkundig Plan is beschreven dat de Boomgaardlaan is bedoeld als zogenoemde "centrale groene drager" van de wijk met langs de weg een brede parkachtige strook met een dubbele rij bloesembomen en halverwege de laan een bomenweide, waar in totaal wordt voorzien in de aanplant van 45 bomen, in zijn geheel is gelegen binnen het gebied waarop het bestemmingsplan ziet. Dit betekent dat het uitwerkingsplan daarop geen betrekking heeft. Door op de verbeelding bij het uitwerkingsplan de begrenzing van de bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen - 4" en de daarin opgenomen bouwvlakken 2,6 m vanaf de grens van het plangebied te leggen en aan deze stroken grond de bestemmingen "Groen - 1" en "Verkeer - 1" toe te kennen, heeft het college de mogelijkheden om de Boomgaardlaan als openbaar gebied te kunnen inrichten verder vergroot. Met de in het uitwerkingsplan aan de Boomgaardlaan grenzende stroken grond, waaraan de bestemmingen "Groen - 1" en "Verkeer - 1" zijn toegekend, heeft het college voldoende rekening gehouden met de in het bestemmingsplan voorziene mogelijkheid van de inrichting van de Boomgaardlaan met groenvoorzieningen. Niet is gebleken dat het plan in zoverre voorziet in een beperking van de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden.
5.5. Verder stelt de Afdeling vast dat het Stedenbouwkundig Plan, en de daarin opgenomen dwarsdoorsnede van het straatprofiel van de Boomgaardlaan, geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan en het thans voorliggende uitwerkingsplan. Voor zover het Stedenbouwkundig Plan en de wijze van inrichting van de Boomgaardlaan in de toelichting van zowel het bestemmingsplan als van het thans voorliggende uitwerkingsplan zijn beschreven, maakt dit onderdeel van de plantoelichting, anders dan de verbeelding en de planregels, geen juridisch bindend onderdeel uit van het bestemmingsplan en het thans voorliggende uitwerkingsplan. Reeds hierom komt voor de in het uitwerkingsplan voorziene bestemming van de gronden geen betekenis toe aan hetgeen in het Stedenbouwkundig Plan ten aanzien van de inrichting van de Boomgaardlaan is vermeld. Het college stelt zich verder terecht op het standpunt dat de inrichting van de Boomgaardlaan, waarop de dwarsdoorsnede van het straatprofiel betrekking heeft, een aspect is van de uitvoering van het bestemmingsplan en geen onderdeel is van het bestemmingsplan of van het thans voorliggende uitwerkingsplan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit geldt ook voor de ter zitting door het college gegeven toelichting met betrekking tot de voorgenomen realisering van een trottoir met een breedte van 2 m in plaats van 2,5 m ter plaatse van de stroken grond waaraan in het uitwerkingsplan de bestemmingen "Groen - 1" en "Verkeer - 1" zijn toegekend en de verdere voorgenomen inrichting van de Boomgaardlaan met groen, waaronder de aanplant van het aantal en soort bomen. Het college heeft in dit verband toegelicht dat de wijziging in de uitvoering van de inrichting van de Boomgaardlaan onder andere te maken heeft met de noodzakelijke realisering van leidingen voor stadsverwarming, die gevolgen heeft voor de mogelijkheden van de aanplant van bomen.
5.6. Gelet op het voorgaande heeft het betoog van [appellant] dat van de in het Stedenbouwkundig Plan langs de Boomgaardlaan voorziene 45 bomen nog slechts 28 bomen aangeplant worden en hebben de betogen met betrekking tot de overige uitvoering van de inrichting van de Boomgaardlaan, wat daar ook van zij, geen betrekking op het thans voorliggende uitwerkingsplan en deze betogen falen derhalve.
6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover mede ingesteld door [5 andere appellanten];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Kramer w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
159.