201509291/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Barneveld,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 november 2015 in zaken nrs. 15/4056 en 15/5821 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college aan [appellante] gelast de strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.3a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door het gebruik van het bedrijfsgebouw op het perceel aan de [locatie] te Barneveld voor bewoning te staken en de verbouwing van een deel van het bedrijfsgebouw tot zelfstandige woning ongedaan te maken.
Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft het college besloten tot invordering van de door [appellante] verbeurde dwangsom van € 10.000,00 over te gaan.
Bij uitspraak van 19 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 3 juni 2015 en 13 augustus 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Brouwer, is verschenen.
Overwegingen
1. Tijdens een controle van de gemeente op 24 april 2014 is geconstateerd dat [appellante] op de eerste verdieping van haar bedrijfspand aan de [locatie] een douche, keuken en toilet heeft geplaatst en dat [persoon] op deze verdieping woonachtig is. Dit heeft het college aanleiding gegeven om handhavend op te treden en [appellante] te gelasten de bewoning van het bedrijfspand te staken en de aangebrachte voorzieningen te verwijderen. [appellante] kan zich er niet in vinden dat de aangebrachte voorzieningen moeten worden verwijderd. Volgens haar zijn deze niet in strijd met de wet.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde last te verstrekkend is. Zij stelt hiertoe dat de keuken en de douche voorzieningen zijn die zijn aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering waarvoor gelet op het bepaalde in artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) geen vergunningplicht geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college was daarom volgens haar niet bevoegd te gelasten dat deze voorzieningen verwijderd moeten worden. Volgens [appellante] is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de bewoning van de eerste verdieping alleen gestaakt kan worden wanneer de keuken en de douche worden verwijderd. Daarnaast is de rechtbank er volgens haar ten onrechte vanuit gegaan dat de op de eerste verdieping geplaatste douche voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijk is. Volgens [appellante] is het een feit van algemene bekendheid dat de in haar bedrijfspand plaatsvindende productie van kokostabletten veel stofvorming veroorzaakt. Het is noodzakelijk ten behoeve van de menselijke gezondheid en de hygiëne te douchen na de productie van kokostabletten, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de wet, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van bijlage II, blijft bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk.
Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 2 en 3 niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.
2.2. Ter zitting heeft het college opgemerkt dat in het bedrijfsgebouw op het perceel aan de [locatie] weliswaar een douche zou kunnen worden geplaatst waarvoor geen vergunningplicht geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, maar dat dit niet geldt voor de op de eerste verdieping geplaatste douche. Deze douche is volgens het college niet geplaatst ten behoeve van de bedrijfsvoering, maar ten behoeve van het geschikt maken van het bedrijfsgebouw voor bewoning. De douche is immers gelijktijdig aangebracht met de andere voorzieningen waardoor het bedrijfsgebouw geschikt is gemaakt voor bewoning. Daarnaast was het volgens het college, wanneer de douche wel zou zijn geplaatst ten behoeve van de bedrijfsvoering, logischer geweest dat deze naast de pantry op de benedenverdieping zou zijn gesitueerd.
2.3. Vaststaat dat voor het plaatsen van de keuken, de douche en het toilet op de eerste verdieping geen vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Door het plaatsen van de keuken, de douche en het toilet is de eerste verdieping van het bedrijfspand van [appellante] geschikt gemaakt voor zelfstandige bewoning. Dit betekent dat op het perceel aan de [locatie] een nieuwe woning is ontstaan. Gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van bijlage II, bij het Bor, is de in artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II, bij het Bor opgenomen uitzondering op de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo daarom niet van toepassing op de aangebrachte voorzieningen. Dit betekent dat het aanbrengen van de voorzieningen in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Voorts is een tweede woning op het perceel aan de [locatie] volgens het ten tijde van het nemen van het besluit van 3 juni 2015 geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet toegestaan. Dit perceel is in het bestemmingsplan bestemd als agrarisch met bouwvlak. Volgens de planvoorschriften is per agrarisch bouwvlak slechts één bedrijfswoning toegestaan. Binnen het bouwvlak is reeds een bedrijfswoning aanwezig, zodat een tweede woning niet is toegestaan. Het aanbrengen van de voorzieningen is gelet hierop daarom ook in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dit betekent dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.
Gelet op hetgeen het college ter zitting heeft opgemerkt is niet aannemelijk dat de douche is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering. De Afdeling gaat er op grond van de stukken, nu dit niet is bestreden, van uit dat alle drie de voorzieningen gelijktijdig zijn aangebracht ten behoeve van de bewoning. Door het plaatsen van de drie hiervoor genoemde voorzieningen tezamen is een tweede woning ontstaan. Dit heeft ertoe geleid dat het aanbrengen van de voorzieningen in strijd is met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Door te gelasten dat de douche, keuken en het toilet moeten worden verwijderd wordt een einde gemaakt aan deze overtredingen. Dat de last op alle drie de voorzieningen ziet, betekent daarom niet dat deze te verstrekkend is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
578.