ECLI:NL:RVS:2016:3435

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
201608365/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake omgevingsvergunning voor gedeeltelijke vervangingen en sloop van een pand in beschermd stadsgezicht

Op 22 december 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de opheffing van een voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 20 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam is verleend aan De vier jaargetijden B.V. voor het gedeeltelijk vervangen van een pand op het perceel Schepenmakersdijk 12 te Edam. Dit besluit werd aangevochten door [verzoeker A] en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut, die zich inzetten voor de bescherming van cultureel erfgoed. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van verzoekers gegrond verklaard, maar het college had in hoger beroep de schorsing van de eerdere besluiten aangevochten.

De voorzieningenrechter heeft ter zitting op 8 december 2016 de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de schorsing van de besluiten van het college moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belanghebbendheid van verzoekers, met name van Bond Heemschut, voldoende was onderbouwd, maar dat de argumenten van verzoekers niet voldoende waren om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het project niet leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het rijksmonument en dat de vergunninghouder op eigen risico gebruik maakt van de verleende vergunningen.

De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de besluiten van 21 januari en 26 juni 2016 opgeheven, waarmee de weg vrij is gemaakt voor de uitvoering van de omgevingsvergunning. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de belanghebbendheid en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het college, maar concludeert dat de vergunningen in dit geval rechtmatig zijn verleend.

Uitspraak

201608365/2/A1.
Datum uitspraak: 22 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam, en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut, vereniging ter bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2016 in zaak nr. 16/3035 in het geding tussen:
[verzoeker A] en Bond Heemschut
en
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het college aan De vier jaargetijden B.V. omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk vervangen van het pand op het perceel Schepenmakersdijk 12, 12 a t/m e, 13 en 13a te Edam.
Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het college aan De vier jaargetijden omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een deel van de achtergevel van het pand.
Bij besluit van 26 juni 2016 heeft het college het door [verzoeker A] tegen die besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door Bond Heemschut gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] en Bond Heemschut daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2016 vernietigd voor zover het college het bezwaar van [verzoeker A] niet-ontvankelijk heeft verklaard, het door [verzoeker A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 juni 2016 voor zover het is vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en Bond Heemschut hoger beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 1 december 2016, zaak nr. 201608365/3/A1, heeft de voorzieningenrechter buiten zitting bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 21 januari 2016 en 26 juni 2016 geschorst.
[verzoeker A] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting op 8 december 2016 ambtshalve onderzocht of de getroffen voorziening opgeheven of gewijzigd moet worden. Daar zijn [verzoeker A] en Bond Heemschut, vertegenwoordigd door [verzoeker A] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.W. Feenstra en mr. A.E. van den Berg, beiden advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Smit, S. Hoekstra-Keuken en J. Bonenkamp, verschenen. Voorts is De vier jaargetijden, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het project voorziet in het veranderen van een bestaand kantoorgebouw op het perceel in een woongebouw met acht appartementen. Het perceel is gelegen in het beschermd stadsgezicht van Edam. Ter uitvoering van het project zal onder meer een gevelwijziging plaatsvinden. De meest ingrijpende wijziging vindt plaats aan, bezien vanaf de Schepenmakersdijk, de achterzijde van het pand aan het binnenplein. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of het college ook omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Tevens is in hoger beroep in geschil of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.
3. De voorzieningenrechter heeft vooruitlopend op de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting een ordemaatregel getroffen. Aan de orde is vraag of de op 1 december 2016 getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven.
4. De vier jaargetijden bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker A] en Bond Heemschut als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker A] als belanghebbende kan worden aangemerkt.
4.1. [verzoeker A] is de oorspronkelijk architect van het pand. Deze procedure leent zich niet voor de beantwoording van de vraag of [verzoeker A] belanghebbende is. De belanghebbendheid van [verzoeker A] zal in de bodemprocedure nader worden onderzocht.
4.2. Bond Heemschut is een vereniging die zich volgens haar statuten ten doel stelt het behoud van de bescherming en instandhouding van de schoonheid en het historisch-ruimtelijke karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder. De activiteiten die Bond Heemschut verricht om haar doel te bereiken zien onder meer op het benaderen van de overheid, het geven advies en voorlichting en het bestuderen van vraagstukken die betrekking hebben op het doel. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand is gelegen in een historisch waardevol gebied, is verbonden met een rijksmonument en dat wat betreft de architectuur daarbij is aangesloten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat Bond Heemschut, gelet op haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden, als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter gaat er op voorhand van uit dat Bond Heemschut als belanghebbende zal worden aangemerkt en dat het hoger beroep inhoudelijk zal worden behandeld. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen het college en De vier jaargetijden ter zake van de belanghebbendheid van Bond Heemschut en [verzoeker A] betogen geen aanleiding de schorsing op te heffen.
5. [verzoeker A] en Bond Heemschut betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het pand deel uitmaakt van het als rijksmonument geregistreerde "Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-Friesland" aan de Schepenmakersdijk 16 te Edam (hierna: het complex "Schepenmakersdijk"). Gelet daarop, had voor het project een omgevingsvergunning moeten worden verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en f, van de Wabo. Indien met de (sloop)werkzaamheden wordt gestart, leidt dit volgens [verzoeker A] en Bond Heemschut tot onomkeerbare gevolgen. Zij betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het welstandsoordeel over het bouwplan, mede gezien de ligging aan en de ontsluiting vanuit de openbaar toegankelijke binnenhoven, ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden met de welstandscriteria die gelden voor het beschermd stadsgezicht. Volgens [verzoeker A] en Bond Heemschut is het welstandsoordeel ondeugdelijk en onzorgvuldig en had het niet aan het besluit van 26 juni 2016 ten grondslag mogen worden gelegd.
5.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat het bestreden besluit - afgezien van een ontvankelijkheidskwestie - in stand kan blijven. Daarbij geldt dat een vergunninghouder, zolang de verleende vergunning niet in rechte onaantastbaar is, daarvan op eigen risico gebruik maakt.
5.2. In de redengevende omschrijving van het complex "Schepenmakersdijk" is het volgende vermeld: "Complex van twee bakstenen gebouwen en een houten schuur, die drie zijden omsluiten van een erf, dat door een hek met twee poorten is gescheiden van de straat, XVIIIa-XIXa. Het middelste gebouw heeft een pilasteringang met een door gesneden dolfijnen geflankeerd bovenlicht waarboven het wapen van het hoogheemraadschap. De twee hekpoorten met de gesneden wapens van het hoogheemraadschap. Vier tuinbeelden, de jaargetijden voorstellend, XVIIId, en een hardstenen lantaarnpaal, XVIII."
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het pand waarop de verleende omgevingsvergunningen zien, geen rijksmonument betreft. Volgens het college bestaat het complex "Schepenmakersdijk" uit zes onderdelen: de timmerloods, de architectenwoning, de uitbreiding van de architectenwoning, het gemeenlandshuis, het kantoorgebouw/uitbreiding architectenwoning en het kantoorgebouw uitbreiding achterzijde. Het project waarvoor de omgevingsvergunningen zijn verleend, ziet op het onderdeel kantoorgebouw/uitbreiding architectenwoning dat in 1978 is opgeleverd. Het gehele complex was genummerd met de nummers 14 en 16. In het kader van het project is een huisnummerbesluit genomen, dat heeft geleid tot de aanwijzing van de huisnummers 12, 12 a t/m e, 13 en 13a voor de te realiseren appartementen. Op 15 november 1967 is de Schepenmakersdijk 16 door de (thans genaamd) Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als beschermd monument. Ten tijde van deze aanwijzing bestonden alleen de timmerloods, de architectenwoning en het gemeenlandshuis. Het onderdeel van het complex waarvoor de vergunningen zijn verleend, bestond op dat moment nog niet en maakt volgens het college geen onderdeel uit van het beschermd monument. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de redengevende omschrijving van het monument geen aanknopingspunten geeft voor de stelling dat het onderdeel van het complex deel uitmaakt van het monument, aangezien daarin het kantoorgebouw/uitbreiding architectenwoning niet wordt omschreven. Volgens het college heeft het kantoorpand waarop het project betrekking heeft geen monumentale waarde.
5.3. Het door [verzoeker A] en Bond Heemschut aangevoerde geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dan een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en f, van de Wabo. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het pand ten tijde van de aanwijzing niet bestond en niet is vermeld in de redengevende omschrijving. Voorts is de voorzieningenrechter, gelet op de ter zitting door partijen gegeven toelichting, op voorhand van oordeel dat gebruikmaking van de verleende vergunningen niet leidt tot werkzaamheden die de monumentale architectenwoning raken. De voorzieningenrechter is naar aanleiding van de toelichting van partijen ter zitting voorts van oordeel dat, zelfs indien in de bodemprocedure anders wordt geoordeeld, het college zich met recht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sloop van een deel van het pand niet leidt tot onomkeerbare gevolgen.
6. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om de schorsing voort te laten duren. De op 1 december 2016 getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de schorsing van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam van 21 januari 2016, kenmerk SX09082902V, en 26 juni 2016, kenmerk D-1603172, op.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2016
672.