ECLI:NL:RVS:2016:3458

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201509431/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningen in bedrijfspand in Cruquius

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van twee woningen op de tweede bouwlaag van een bedrijfspand in Cruquius. Het college had op 6 mei 2015 besloten om de vergunning te weigeren, omdat de geluidsbelasting van de woningen de wettelijke grenzen overschreed. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard op 19 november 2015.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2016 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, betoogd dat de rechtbank onjuiste feiten heeft gehanteerd bij de beoordeling van de geluidsbelasting en dat de belangen van [appellant] onvoldoende zijn meegewogen. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn argumenten over de geluidsisolatie van de woningen en de noodzaak van bewoning voor zijn bedrijf. Het college heeft echter gesteld dat de geluidsbelasting van de gevels de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximaal vast te stellen waarde van 53 dB overschrijdt, en dat de vergunningaanvraag niet voldeed aan de eisen van de Wet geluidhinder.

De Raad van State oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde omgevingsvergunning niet kon worden verleend, gezien de overschrijding van de geluidsnormen en de bestemming van het gebied. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om de vergunning te verlenen, ondanks de belangen van [appellant]. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201509431/1/A1.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2015 in zaak nr. 15/2792 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het college geweigerd om aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van twee woningen op de tweede bouwlaag in een bedrijfspand op het perceel [locatie] te Cruquius (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 19 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.O. Klaassen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van een op het perceel gevestigd autobedrijf. De verdieping van een op het perceel aanwezig bedrijfsgebouw is verbouwd tot en in gebruik genomen als woonruimte. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haarlemmermeerse Bos en Groene Weelde" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden de bestemming "Detailhandel-Volumineus". Deze bestemming staat wonen ter plaatse niet toe. Ter legalisering van de gerealiseerde woningen heeft [appellant] omgevingsvergunning gevraagd voor het verbouwen van die verdieping tot twee woningen en het gebruiken daarvan in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft deze vergunning geweigerd. [appellant] kan zich niet met deze weigering verenigen.
2. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat het college bij het afwegen van de betrokken belangen is uitgegaan van onjuiste feiten, door ervan uit te gaan dat een adequate geluidstechnische aanpassing van de woning vergt dat aan drie zijden volledig dove gevels worden gerealiseerd. Volgens [appellant] dient hiertoe slechts één gevel volledig, en twee andere gevels slechts gedeeltelijk als dove gevel te worden gerealiseerd. Het college heeft daardoor op onjuiste gronden overwogen dat in de woningen geen aanvaardbaar leefklimaat kan worden bereikt, aldus [appellant]. Volgens hem heeft de rechtbank deze reeds in beroep naar voren gebrachte grond ten onrechte onbesproken gelaten. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de belangen van [appellant] bij de omgevingsvergunning onvoldoende kenbaar bij zijn afweging heeft betrokken. [appellant] voert in dit verband aan dat hij financieel belang heeft bij het mogen continueren van de bewoning van de reeds verbouwde en in gebruik genomen woningen en dat de belangen van zijn bedrijf bewoning ter plaatse vergen met het oog op bewaking van het bedrijf en op bedrijfsactiviteiten die gedurende 24 uur per dag kunnen plaatsvinden. Voorts is volgens hem een algemeen belang gediend bij het toevoegen van woonruimte binnen de gemeente. Hier komt bij dat het gebied waarin het perceel ligt al voor een groot deel is bestemd voor woningen en dat blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan geen eenduidig stedenbouwkundig beeld is ontstaan, zodat voor precedentwerking niet hoeft te worden gevreesd, aldus [appellant].
2.1. Het college heeft aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de geluidsbelasting van meerdere gevels van de woningen vanwege de Kruisweg (N201) en de Drie Merenweg (N205) niet alleen de ingevolge de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar ook de maximaal vast te stellen hogere waarde van 53 dB overschrijdt. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de vergunningaanvraag niet voorziet in uitvoering van (gedeeltelijk) dove gevels, zoals door [appellant] als mogelijke maatregel genoemd om, in combinatie met de vaststelling van een hogere waarde van 53 dB voor andere delen van de gevels, binnen de waarden van de Wgh te kunnen blijven. Het college heeft daaraan toegevoegd dat het ook niet bereid zou zijn om aan een dergelijke maatregel medewerking te verlenen, omdat een woning met deze mate van dove gevels volgens hem eveneens tot een onaanvaardbaar leefklimaat in de woningen zou leiden. Het college heeft hierbij betekenis toegekend aan de omstandigheid dat er in het bestemmingsplan, dat in 2012 is vastgesteld, voor is gekozen ter plaatse de geluidsgevoelige functie wonen niet toe te staan en dat van een afwijking van het bestemmingsplan ongewenste precedentwerking kan uitgaan.
2.2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 1b, vierde lid, wordt in afwijking van artikel 1 onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop rustende bepalingen niet verstaan:
a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
2.3. Het college diende te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals deze door [appellant] is ingediend. De aanvraag voorziet niet in uitvoering van gevels als (gedeeltelijk) dove gevels als bedoeld in artikel 1b, vierde lid, van de Wgh. Weliswaar is in het van de aanvraag deel uitmakende rapport "Haarlemmermeer, [locatie]c Cruquius-Oost, akoestisch onderzoek" van 31 juli 2014 ingegaan op de mogelijkheid dove gevels te realiseren, maar dit betreft slechts een inventarisatie van verschillende mogelijke maatregelen, waarvan het realiseren van dove gevels er één is, zonder dat deze maatregel concrete uitwerking heeft gevonden en op de bouwtekeningen bij de aanvraag is verwerkt. Van het college kon voorts niet worden gevergd dat het [appellant], alvorens op de aanvraag te beslissen, in de gelegenheid stelde de aanvraag in de voorgestelde zin aan te passen, reeds omdat een dergelijke wijziging van het bouwplan niet van ondergeschikte aard is, zodat hiertoe een nieuwe aanvraag was vereist.
Voor zover het college in het bestreden besluit tevens een standpunt heeft ingenomen over de aanvaardbaarheid van het leefklimaat in de woningen in geval van het realiseren van (gedeeltelijk) dove gevels, betreft het dan ook geen beoordeling van de aanvraag waarop het diende te beslissen. De afwijzende beslissing op die aanvraag kan dan ook niet geacht worden mede te steunen op dat standpunt. [appellant] kan met zijn betoog dat het college wat betreft de voorgestelde uitvoering van dove gevels van onjuiste feiten is uitgegaan en dat de rechtbank ten onrechte niet op deze grond is ingegaan, wat daar ook van zij, dan ook niet bereiken dat de vergunning zoals door hem aangevraagd alsnog zal moeten worden verleend. Dat [appellant], zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, met het oog op een eventuele toekomstige aanvraag belang heeft bij een rechterlijk oordeel over het standpunt van het college, laat onverlet dat een dergelijke beoordeling de grenzen van dit geding te buiten gaat.
2.4. [appellant] betwist niet dat de woningen waarop zijn aanvraag ziet in buitenstedelijk gebied zijn gelegen en dat de geluidsbelasting van enkele van de gevels van die woningen vanwege de provinciale wegen N201 en N205 meer dan 53 dB bedraagt, zodat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wgh, en ook de maximaal vast te stellen waarde als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Wgh worden overschreden. Gelet op deze overschrijding kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat een goede ruimtelijke ordening zich tegen verlening van de gevraagde omgevingsvergunning verzet. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in de gestelde belangen van [appellant] bij verlening van de gevraagde omgevingsvergunning aanleiding had moeten vinden om deze niettemin te verlenen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
270-727.