ECLI:NL:RVS:2016:3464

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201605746/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2016, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2010 door de Belastingdienst/Toeslagen, die op nihil is gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder een voorschot van € 21.312,00 toegekend, maar herzag dit in 2012 naar nihil. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat hij de kosten van de kinderopvang daadwerkelijk had betaald, zoals vereist door de Wet op de kinderopvangtoeslag.

Tijdens het hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had gesteld dat de herziene jaaropgave niet voldeed aan de eisen. Hij stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen om aanvullende informatie had moeten vragen als dat nodig was voor de beoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat [appellant] niet had aangetoond dat de kosten van opvang zoals vermeld in de jaaropgaven daadwerkelijk waren betaald. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding had om de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag te herzien.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van [appellant] af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 december 2016.

Uitspraak

201605746/1/A2.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2016 in zaak nr. 16/2291 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2010 definitief berekend en op nihil gesteld.
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in 2010 voor zijn kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B]. Hij heeft daarvoor kinderopvangtoeslag aangevraagd als bedoeld in de Wet op de kinderopvangtoeslag (vanaf 1 augustus 2010: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: de Wko).
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] een voorschot kinderopvangtoeslag van € 21.312,00 toegekend. Bij besluit van 24 juli 2012 heeft de dienst dat voorschot herzien en op nihil gesteld. [appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De procedure die daarop volgde, heeft uiteindelijk geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1170). In die uitspraak is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat [appellant] over het jaar 2010 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang, zoals vermeld op de jaaropgaven van de gastouderbureaus over 2010, daadwerkelijk te hebben betaald.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vervolgens bij het besluit van 4 augustus 2015 de kinderopvangtoeslag over 2010 definitief op nihil gesteld. [appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt en in dat kader een, naar zijn zeggen, herziene jaaropgave over 2010 overgelegd. Daaruit zou blijken dat hij in 2010 een lager bedrag aan kosten was verschuldigd dan waarvan eerder was uitgegaan, en dat hij dat bedrag geheel heeft voldaan.
Geschil en oordeel van de rechtbank
3. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen waarde heeft toegekend aan het door [appellant] als herziene jaaropgave aangeduide stuk.
4. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens de rechtbank valt uit dat stuk niet af te leiden dat, naar [appellant] stelt, de eerder verstrekte jaaropgaven over 2010 zijn herzien naar aanleiding van een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 september 2011. Zij heeft verder overwogen dat uit dat stuk niet blijkt wat de kosten van opvang zijn geweest. Tevens ontbreekt informatie over het uurtarief, het aantal uren opvang en om welke kinderen het gaat, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat in de herziene jaaropgave de door de rechtbank genoemde gegevens ontbreken. Als de Belastingdienst/Toeslagen die gegevens nodig had om het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen, had de dienst daar in de bezwaarfase om moeten verzoeken, aldus [appellant].
5.1. In artikel 7 (vanaf 1 augustus 2010: 1.7), eerste lid, van de Wko is bepaald dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de draagkracht en de hoogte van de kosten van kinderopvang. De hoogte van de kosten van kinderopvang wordt per kind bepaald aan de hand van het aantal afgenomen uren opvang maal het uurtarief. De ouder die kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, moet aantonen dat het bedrag aan kosten dat blijkens de gemaakte afspraken over kinderopvang verschuldigd is, daadwerkelijk is betaald. Die afspraken kunnen bijvoorbeeld blijken uit de jaaropgave van een gastouderbureau (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610).
5.2. [appellant] heeft in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015 per kind jaaropgaven over 2010, gedateerd op 31 december 2012, overgelegd. In die jaaropgaven zijn het aantal opvanguren, het uurtarief en de opvangkosten vermeld. Daaruit volgt dat de totale kosten over 2010 € 23.280,00 bedroegen.
5.3. In deze procedure heeft [appellant] een opgave van [gastouderbureau A], gedateerd 1 augustus 2015, overgelegd waarin staat: "Na aanleiding van uw verzoek ontvangt u hierbij de gewijzigde jaaropgaven kinderopvang 2010. Van de belastingdienst hebben wij in 2010 de volgende bedragen ontvangen." Onder deze mededeling is een lijst opgenomen met twaalf bedragen die het gastouderbureau van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen en één bedrag die het van [appellant] heeft ontvangen. Het totaal ontvangen bedrag is € 21.545,00.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, blijkt uit dit stuk niet wat de kosten van opvang in 2010 zijn geweest. Reeds daarom kan dit stuk niet worden aangemerkt als een wijziging van de jaaropgaven van 31 december 2012. [appellant] heeft met dit stuk evenmin aangetoond dat hij de kosten zoals vermeld op die jaaropgaven daadwerkelijk heeft betaald, aangezien het totaal ontvangen bedrag van € 21.545,00 lager is dan het bedrag aan kosten van € 23.280,00.
De Belastingdienst/Toeslagen was niet verplicht, anders dan [appellant] aanvoert, om bij hem nadere informatie op te vragen over de kosten van opvang, het uurtarief en het aantal uren opvang. De dienst beschikte reeds over die gegevens, aangezien die zijn vermeld op de jaaropgaven van 31 december 2012. Het ligt op de weg van [appellant] om aan te tonen dat die gegevens onjuist zijn, hetgeen hij met de opgave van 1 augustus 2015 niet heeft gedaan nu die opgave niet meer behelst dan een overzicht van ontvangen bedragen in 2010.
5.4. Gezien het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen in de opgave van 1 augustus 2015 geen aanleiding heeft hoeven zien de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag onjuist te achten.
Het betoog faalt.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
611.