201604143/1/A2.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2016 in zaak nr. 15/2177 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen beslist op een verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op huurtoeslag.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201601531/1/A2, ter zitting behandeld op 28 november 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Bij besluit van 22 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen beslist op een verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op huurtoeslag en alsnog huurtoeslag toegekend over de periode van 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 voor de huur van woning aan de [locatie] te [plaats]. Tevens heeft de dienst hierbij aanleiding gezien om alsnog huurtoeslag toe te kennen voor de huur van deze woning over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013. Hiertegen heeft [appellant] bij brief van 1 juli 2014 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 augustus 2014 is, voor zover thans van belang, de huurtoeslag van [appellant] over 2012 - definitief - vastgesteld op € 2.970,00.
Bij brief van 27 januari 2015 heeft [appellant], onder verwijzing naar zijn brief van 1 juli 2014, aangedrongen op uitbetaling van huurtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de brief van 27 januari 2015 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 15 augustus 2014. De dienst heeft dit bezwaar bij besluit van 8 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn voor het indienen ervan is ontvangen.
In haar uitspraak van 20 juli 2015 in zaak nr. 15/1185 heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 27 januari 2015 moet worden aangemerkt als een aanvulling op het bezwaarschrift van 1 juli 2014, gericht tegen het besluit van 22 mei 2014 en dat de Belastingdienst/Toeslagen op dit bezwaar nog niet heeft beslist. De rechtbank heeft gelet hierop geoordeeld dat de dienst het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het besluit van 8 juni 2015 om die reden vernietigd.
Standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen en oordeel van de rechtbank
2. Ter uitvoering van de uitspraak van 20 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 29 september 2015 genomen. Hierbij heeft de dienst het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geen rechtsmiddel, als daar bedoeld, openstaat tegen een verrekeningsbeschikking.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd en het beroep tegen het besluit van 29 september 2015 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Onder verwijzing naar hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, betoogt hij dat de Belastingdienst/Toeslagen alle verrekeningen in de periode van 27 januari 2014 tot en met 26 januari 2015 ongedaan dient te maken en alsnog de toegekende huurtoeslag aan hem moet uitbetalen.
3.1. Het besluit van 22 mei 2014 strekt ertoe dat aan [appellant] huurtoeslag wordt toegekend over de periode van 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 en over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013. In dit besluit wordt geen mededeling gedaan van een beslissing over verrekening van een verschuldigd bedrag aan terugvordering met een uit te betalen tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 30 van de Awir, noch wordt bij dit besluit een verrekening als bedoeld in die bepaling toegepast. Dat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 29 september 2015 heeft vermeld, de gronden van bezwaar gaan over de uitbetaling van de huurtoeslag, alsmede de daarmee verband houdende verrekeningen en invorderingshandelingen, betekent niet dat bezwaar is gemaakt tegen een verrekeningsbeschikking. Derhalve heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 29 september 2015 het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen bezwaar openstaat tegen een verrekeningsbeschikking. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
3.2. De Afdeling stelt vast dat de gronden van bezwaar in de brieven van 1 juli 2014 van 27 januari 2015 betrekking hebben op verrekeningen en invorderingshandelingen. [appellant] heeft hierbij expliciet vermeld dat het bezwaar niet is gericht tegen de toekenning van huurtoeslag.
Zoals hiervoor is overwogen, gaat het besluit van 22 mei 2014 niet over de verrekening van verschuldigde bedragen of de invordering daarvan. Hetgeen [appellant] in bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014 heeft aangevoerd, valt buiten de omvang van dit besluit en tast dit besluit dus niet aan. De gronden over verrekening en invordering kunnen daarom hier buiten bespreking blijven.
Conclusie
4. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 september 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
Definitieve geschilbeslechting
5. De Afdeling ziet aanleiding het geschil over het besluit van 22 mei 2014 definitief te beslechten en overweegt daartoe als volgt.
5.1. Hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd tegen het besluit van 22 mei 2014 treft geen doel. De Afdeling verwijst daartoe naar hetgeen onder 3.2 is overwogen. Het bezwaar is ongegrond. De Afdeling zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014 ongegrond te verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 29 september 2015.
Verzoek om schadevergoeding
6. [appellant] heeft gesteld dat door hem schade is geleden en verzocht om vergoeding daarvan. Hij stelt dat deze schade bestaat uit een vordering op hem die is neergelegd bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en die volgens hem is ontstaan doordat de huurtoeslag niet is uitbetaald, als gevolg van een door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste verrekening van uit te betalen huurtoeslag met openstaande schulden van [appellant] bij de dienst.
6.1. Voor vergoeding van schade ten gevolge van een onrechtmatig besluit is onder meer vereist dat een oorzakelijk verband kan worden aangenomen tussen het gebrek dat aan het onrechtmatige besluit kleefde en de gestelde schade. In dit geval ontbreekt een dergelijk oorzakelijk verband, omdat, zoals hiervoor is overwogen, de in geding zijnde besluitvorming niet gaat over de verrekening van verschuldigde bedragen of de invordering daarvan. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2016 in zaak nr. 15/2177;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 september 2015, kenmerk 098692677 Beroep;
V. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014, kenmerk 098692677, ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 169,00 (zegge: honderdnegenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Verheij w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
710.