ECLI:NL:RVS:2016:3483

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201601469/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag van appellante door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 11 februari 2015 werd de kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en vastgesteld op € 3.204,00, met een terugvordering van € 1.729,00. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 augustus 2015, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aannemelijk had gemaakt dat appellante op het moment van de definitieve toekenning wist dat deze tot een te hoog bedrag was toegekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van 21 mei 2013, waarin de kinderopvangtoeslag definitief was vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van toeslagen en de communicatie met betrokkenen.

Uitspraak

201601469/1/A2.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/2779 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 herzien en vastgesteld op € 3.204,00 en een bedrag van € 1.729,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 augustus 2015 vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.P. Hermans, werkzaam bij Van de Vijfeijke Management B.V. te Bladel, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In geschil is de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag voor de kosten van opvang van haar kind [naam dochter] over berekeningsjaar 2011. In de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 is [dochter] opgevangen in [vestiging] van [kindercentrum]. Daarnaast is voor [dochter] het gehele jaar gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] te [plaats].
[appellante] was gehuwd met [voormalig echtgenoot]. De kinderopvangtoeslag was aanvankelijk aangevraagd door [voormalig echtgenoot] en destijds uitbetaald op de gezamenlijke bankrekening van [voormalig echtgenoot] en [appellante]. [appellante] heeft op 31 maart 2011 aan de Belastingdienst/Toeslagen een wijziging doorgegeven, inhoudende dat zij per 1 april 2011 de aanvrager van kinderopvangtoeslag is. Vervolgens heeft zij bij brief van 16 mei 2011 aan de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de reden hiervoor is gelegen in de voorgenomen echtscheiding van [voormalig echtgenoot]. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] toegelicht dat zij in het kader van een echtscheidingsconvenant met [voormalig echtgenoot] had afgesproken per 1 april 2011 hun gezamenlijke financiële zaken te scheiden.
Bevoegdheid tot herziening
2. Bij besluit van 21 mei 2013 is het recht op kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 - definitief - vastgesteld op € 4.933,00. In dit besluit is vermeld dat de tegemoetkoming betrekking heeft op de kosten van kinderopvang in de periode van 1 april 2011 tot en met 31 december 2011.
Het na bezwaar gehandhaafde besluit van 11 februari 2015 betreft een herziening van de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2011. Met het besluit van 21 mei 2013 heeft de toekenning een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geregeld.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Ingevolge het tweede lid worden een ouder en diens partner die tevens ouder is voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge het tweede lid wordt de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. […], of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen en oordeel van de rechtbank
4. In het besluit van 17 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen vermeld dat de aanleiding voor de herziening van de reeds toegekende kinderopvangtoeslag van [appellante] is gelegen in het door [voormalig echtgenoot] ingediende bezwaarschrift en de naar aanleiding daarvan door de Belastingdienst/Toeslagen toegepaste wijziging van het aan [voormalig echtgenoot] toegekende recht op kinderopvangtoeslag. Verder verwijst de Belastingdienst/Toeslagen naar het aan [voormalig echtgenoot] gerichte besluit van 4 februari 2015. Volgens dit besluit had de dienst abusievelijk niet onderkend dat de kosten van opvang van [dochter] over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2011 moeten worden betrokken bij de bepaling van het recht op kinderopvangtoeslag van [voormalig echtgenoot], aangezien op grond van de ingediende aanvraag de toeslag aan hem is uitbetaald. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift van 2 december 2015 de motivering van het besluit van 17 augustus 2015 aangevuld en aan de herziening van de toegekende kinderopvangtoeslag ten grondslag gelegd dat [appellante] wist of had behoren te weten dat de toeslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, omdat de kinderopvangtoeslag op een hoger bedrag was vastgesteld dan de door [appellante] gemaakte kosten van kinderopvang in de maanden april tot en met december van 2011.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2015 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Zij heeft evenwel aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de kinderopvangtoeslag op een hoger bedrag is vastgesteld dan de door [appellante] gemaakte kosten van kinderopvang en [appellante], gezien het verschil tussen deze bedragen, had behoren te weten dat de toeslag tot een te hoog bedrag was toegekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval aan de maatstaf van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir is voldaan en dat Belastingdienst/Toeslagen mocht overgaan tot herziening van de kinderopvangtoeslag.
Het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag ten nadele van haar mocht herzien. [appellante] voert daartoe in de eerste plaats aan dat zij ten onrechte niet betrokken is geweest bij de bezwaarprocedure van [voormalig echtgenoot] bij de Belastingdienst/Toeslagen. Zij stelt dat als ervan wordt uitgegaan dat zij door de dienst voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 als toeslagpartner van [voormalig echtgenoot] is aangemerkt, de aanspraak op kinderopvangtoeslag aldus een gezamenlijke was. Dit betekent volgens [appellante] dat de tegemoetkoming bij besluit van 21 mei 2013 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat zij in die periode mede aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag. Subsidiair voert [appellante] aan dat zij niet wist, noch behoorde te weten, dat de toeslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij stelt dat zij de Belastingdienst/Toeslagen steeds van de gevraagde informatie heeft voorzien. Verder brengt zij naar voren na de ontvangst van het besluit van 21 mei 2013 te hebben gebeld met de Belastingtelefoon en uit dat telefoongesprek te hebben begrepen dat, nu haar recht op kinderopvangtoeslag over 2011 definitief was vastgesteld, de aanspraak van [voormalig echtgenoot] op kinderopvangtoeslag over dat jaar voor haar geen gevolgen zou hebben. Daar de Belastingdienst/Toeslagen eerst na definitieve toekenning onderzoek naar de feiten heeft verricht en toen pas heeft bemerkt dat bij de berekening van de kinderopvangtoeslag een fout is gemaakt, dienen de gevolgen van die fout voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen te komen, aldus [appellante].
5.1. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen uiteengezet dat aan de uitbetaalde kinderopvangtoeslag over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 een aanvraag van [voormalig echtgenoot] ten grondslag ligt. In deze aanvraag heeft [voormalig echtgenoot] opgegeven dat [appellante] zijn toeslagpartner is. Naar aanleiding van de onder 1 vermelde wijziging is [appellante] met ingang van 1 april 2011 als aanvrager van de kinderopvangtoeslag aangemerkt. Niet in geschil is dat [appellante] voor de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag per 1 april 2011 als alleenstaande ouder wordt beschouwd.
Dat [voormalig echtgenoot] en [appellante] een gezamenlijke aanspraak op kinderopvangtoeslag hebben over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 doet er niet aan af dat in een dergelijke situatie uitsluitend een van beiden de aanvrager is. In dit geval is dat [voormalig echtgenoot]. Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Awir, dient de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 niet aan [appellante] te worden toegekend, omdat zij in die periode niet de aanvrager is. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen haar had moeten betrekken bij de bezwaarprocedure van [voormalig echtgenoot]. Dit betekent dat de kinderopvangtoeslag van [appellante] bij besluit van 21 mei 2013 tot een te hoog bedrag is vastgesteld, aangezien het toegekende bedrag is gebaseerd op de totale kosten voor de opvang van [dochter] in 2011.
In zoverre faalt het betoog.
5.2. Met betrekking tot de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende kinderopvangtoeslag mocht herzien overweegt de Afdeling als volgt.
[appellante] is door Belastingdienst/Toeslagen verzocht om opgave te doen van de kosten van kinderopvang over 2011. Zij heeft voldaan aan het verzoek en op 21 augustus 2012 het ingevulde antwoordformulier teruggestuurd met afschriften van de jaaropgaven van [kindercentrum] en [gastouderbureau]. Zij heeft opgegeven dat de kosten van gastouderopvang € 4.642,08 en van opvang in het kindercentrum € 909,54 bedroegen. Opgeteld waren de totale kosten van kinderopvang over 2011 volgens deze opgave € 5.551,62.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen het standpunt ingenomen dat [appellante] behoorde te weten dat het bij besluit van 21 mei 2013 definitief toegekende bedrag van € 4.933,00 te hoog is, omdat dit bedrag hoger is dan 9/12e deel van de optelsom van de jaaropgaven van [kindercentrum] en [gastouderbureau].
Naar het oordeel van de Afdeling is in dit geval niet voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. [appellante] heeft tijdig doorgegeven dat zij per 1 april 2011 de aanvrager van de kinderopvangtoeslag is. De Belastingdienst/Toeslagen wist derhalve dat de tegemoetkoming in het geval van [appellante] betrekking heeft op kosten van kinderopvang in de periode van 1 april 2011 tot en met 31 december 2011. Desondanks heeft de dienst bij het verzoek aan [appellante] om opgave te doen van de kosten van kinderopvang over 2011 gevraagd naar de totale kosten over dat jaar. Dat de dienst de door [appellante] verstrekte gegevens achteraf bezien onjuist heeft verwerkt, blijkt niet aanstonds uit het besluit van 21 mei 2013. Het bedrag van de definitieve toekenning is lager dan de totale kosten van kinderopvang over 2011, waarnaar de dienst voorafgaand aan dit besluit had gevraagd. Bovendien had [appellante] over het gehele jaar 2011 aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. [appellante] mocht daarom te goeder trouw menen recht te hebben op het bedrag van de definitieve toekenning. Dit geldt temeer nu het besluit van 21 mei 2013 tevens vermeldt dat de toekenning betrekking heeft op de periode van 1 april 2011 tot en met 31 december 2011. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend en ten onrechte aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 17 augustus 2015 geheel in stand blijven.
In zoverre slaagt het betoog.
Conclusie
6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve toekenning wist dat die toekenning tot een te hoog bedrag is toegekend. Evenmin is er grond om te oordelen dat zij dit behoorde te weten.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 17 augustus 2015 geheel in stand blijven.
Definitieve geschilbeslechting
8. De Afdeling ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten. De Afdeling zal daartoe het besluit van 11 februari 2015 herroepen, aangezien dit besluit, op dezelfde gronden als het besluit van 17 augustus 2015, is genomen in strijd met artikel 21 van de Awir. Dit betekent dat het besluit van 21 mei 2013 herleeft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit.
Proceskosten
9. De Afdeling zal de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] in hoger beroep. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen reeds veroordeeld in de proceskosten van [appellante] in verband met het beroep en in de door haar gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Deze veroordeling blijft in stand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/2779, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 17 augustus 2015, kenmerk BOB KO BT12, geheel in stand blijven;
III. herroept het besluit van 11 februari 2015, kenmerk 1430.57.406.T.11.6.0601;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Verheij w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
710.