201504464/1/A1.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Oosteind, gemeente Oosterhout,
2. het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2015 in zaken nrs. 13/7256 en 13/7257 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
1. het college,
2. de burgemeester van Oosterhout.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] van 7 november 2012 om handhavend op te treden wegens geluidoverlast door muziekactiviteiten in het pand Gemeenschapshuis Oostquartier aan de Provincialeweg 96 te Oosteind, gemeente Oosterhout, en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] van 5 april 2013 aan de burgemeester om handhavend op te treden tegen muziekactiviteiten in het Gemeenschapshuis afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2013 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 22 november 2012 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de weigering handhavend op te treden gehandhaafd, en het tegen het besluit van 23 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de burgemeester een bij besluit van 25 september 2012 gegeven bevel tot het staken van muziekrepetities en
-uitvoeringen in het Gemeenschapshuis ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op de zogenoemde Huiskamer van het Gemeenschapshuis.
Bij besluit van 5 november 2013 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2015 heeft de rechtbank:
- het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 1 november 2013 gegrond verklaard;
- het besluit van 1 november 2013 vernietigd, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving bij het besluit van 22 november 2012 is gehandhaafd. De rechtbank heeft het college opgedragen opnieuw op het bezwaar tegen dat besluit te beslissen met inachtneming van de uitspraak;
- het besluit van 1 november 2013 voorts vernietigd, voor zover het college daarbij onbevoegd heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2013. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel van het besluit in stand gelaten;
- het beroep tegen het besluit van 5 november 2013 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en het college hebben verweerschriften ingediend.
Bij besluit van 1 juni 2015 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 22 november 2012 gemaakte bezwaar wat betreft het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 1 november 2013 (lees: 22 november 2012) met aanvulling van de motivering in zoverre gehandhaafd.
[appellant sub 1] heeft een reactie op dit besluit ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en het college en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, en ing. R.K. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar op verzoek van [appellant sub 1] en het college de uitspraak aangehouden.
De Afdeling heeft het onderzoek op 3 november 2016 heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen. Het college en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 1] daarop een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
Inleiding
1. In het pand Gemeenschapshuis worden door de Vereniging Belangen Oosteind (hierna: VBO) verschillende activiteiten georganiseerd. De ruimtes van het Gemeenschapshuis worden verhuurd aan bands en muziekverenigingen voor het houden van muziekrepetities en muziekuitvoeringen. [appellant sub 1] woont naast het Gemeenschapshuis. [appellant sub 1] stelt geluidoverlast te ervaren van de activiteiten in het Gemeenschapshuis en heeft het college en de burgemeester op 7 november 2012 en 5 april 2013 verzocht daartegen maatregelen te treffen.
De burgemeester heeft bij besluit van 25 september 2012 krachtens artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een bevel opgelegd om per direct muziekrepetities en -uitvoeringen in het Gemeenschapshuis te staken, omdat ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Bij het besluit van 24 juni 2013, gehandhaafd bij het bij de rechtbank bestreden besluit van 5 november 2013, heeft de burgemeester dit bevel gedeeltelijk ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op de zogenoemde Huiskamer, een kamer aan de voorzijde van het pand op de begane grond.
Het college heeft bij de besluiten van 22 november 2012 en 23 april 2013, gehandhaafd bij het eveneens bij de rechtbank bestreden besluit van 1 november 2013, geweigerd handhavend op te treden. Volgens het college zijn er geen geluidnormen van toepassing op onversterkte muziek, zodat reeds daarom geen bevoegdheid bestaat handhavend op te treden. Volgens het college is voorts het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden niet in strijd met het bestemmingsplan.
Hoger beroep [appellant sub 1]
Intrekking bevel en het besluit van 5 november 2013
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het bij besluit van 25 september 2012 gegeven bevel ten onrechte gedeeltelijk heeft ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat de openbare orde en veiligheid door de gedeeltelijke intrekking in het geding komen. De rechtbank is volgens hem ten onrechte niet ingegaan op de stukken die hij in dit verband heeft overgelegd en waaruit zou blijken dat zich na de gedeeltelijke intrekking van het bevel incidenten hebben voorgedaan. [appellant sub 1] wijst erop dat hij nog steeds geluidoverlast ervaart en dat hij wordt bedreigd door bezoekers van het Gemeenschapshuis. Volgens [appellant sub 1] had de burgemeester aan de politie advies moeten vragen alvorens tot gedeeltelijke intrekking van het bevel over te gaan.
2.1. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge het derde lid is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
2.2. De burgemeester heeft bij besluit van 25 september 2012 krachtens artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet per direct het houden van muziekrepetities en -uitvoeringen in het Gemeenschapshuis verboden. Volgens de burgemeester maakten de geluidoverlast en het uitblijven van concrete verbeteringen, in combinatie met psychische klachten van [appellant sub 1] als gevolg van de overlast, dat er ernstige vrees bestond dat de openbare orde en veiligheid in het geding kwamen. In het besluit staat dat het verbod van kracht blijft totdat gesprekken zijn gevoerd met VBO over toekomstige activiteiten, met als onderliggend document een nieuw huurcontract, waarbij het aanbrengen van geluidisolatie een belangrijke factor is.
Bij het besluit van 24 juni 2013 heeft de burgemeester het bevel ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op de Huiskamer van het Gemeenschapshuis. Aan de gedeeltelijke intrekking van het bevel heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de Huiskamer inmiddels is voorzien van geluidisolatie en uit de resultaten van een akoestisch onderzoek, neergelegd in rapporten van Oranjewoud van 15 oktober 2012 en van de Regionale Milieudienst West-Brabant van 13 december 2012, blijkt dat de geluidproductie is beperkt tot een volgens de burgemeester acceptabel niveau. Volgens de burgemeester bestaat hierdoor niet langer ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde.
[appellant sub 1] heeft niet betwist dat geluidisolatie is aangebracht in de Huiskamer en dat daardoor de geluidhinder is afgenomen. De burgemeester heeft in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden nageleefd, geen aanleiding hoeven vinden het bevel ongewijzigd te laten voortduren. Nog daargelaten dat deze normen niet van toepassing zijn op het ten gehore brengen van onversterkte muziek, brengt de eventuele overschrijding van die normen als zodanig niet met zich dat ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde dreigt. De burgemeester heeft in de door [appellant sub 1] gestelde bedreigingen door bezoekers van het Gemeenschapshuis en de door hen veroorzaakte overlast op straat, evenmin aanleiding hoeven vinden het bevel ongewijzigd te laten voortduren. De burgemeester heeft ervan mogen uitgaan dat nu de geluidhinder is beperkt, het aantal en de ernst van incidenten voor het Gemeenschapshuis ook zal afnemen. Geen grond bestaat voorts voor het oordeel dat de burgemeester, alvorens het bevel gedeeltelijk in te trekken, advies had moeten vragen aan de politie.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester het bevel in redelijkheid gedeeltelijk heeft kunnen intrekken.
Het betoog faalt.
In stand laten rechtsgevolgen van besluit van 1 november 2013 wat betreft muziekactiviteiten
3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] richt zich voorts tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 1 november 2013 in stand heeft gelaten. [appellant sub 1] heeft hiertegen echter geen (zelfstandige) beroepsgronden naar voren gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van genoemd besluit in stand heeft gelaten.
Het betoog faalt.
Conclusie hoger beroep [appellant sub 1]
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Hoger beroep college
Niet in stand laten rechtsgevolgen besluit 1 november 2013 wat betreft horeca-activiteiten
5. De rechtbank heeft het besluit van 1 november 2013 vernietigd. De rechtbank overwoog dat het college gehouden was tot handhaving tegen het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden omdat dit gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat is gesteld noch gebleken dat zich bijzondere omstandigheden voordeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand te laten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat een bij besluit van 11 april 2014 verleende omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden naar verwachting in rechte geen stand zal houden. Volgens de rechtbank heeft het college die omgevingsvergunning niet in redelijkheid kunnen verlenen, nu niet vast is komen te staan dat geluidhinder voor [appellant sub 1] in voldoende mate is beperkt ten gevolge van de getroffen geluidisolerende maatregelen in de Huiskamer.
6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het, ondanks dat bij besluit van 11 april 2014 een omgevingsvergunning is verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden, bevoegd was handhavend op te treden tegen het horecagebruik. Volgens het college heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 1 november 2013, voor zover daarbij de weigering om handhavend op te treden wegens het gebruiken van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden is gehandhaafd, ten onrechte niet in stand gelaten.
6.1. De bij besluit van 11 april 2014 verleende omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het Gemeenschapshuis voor horeca-activiteiten is op 12 april 2014 in werking getreden. Het college betoogt terecht dat het horecagebruik ten tijde van de aangevallen uitspraak was gelegaliseerd en het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet bevoegd was tot handhaving. Dat ten tijde van de aangevallen uitspraak beroep tegen het besluit van 11 april 2014 aanhangig was, maakt dit niet anders, nu het instellen van beroep geen schorsende werking heeft. De rechtbank heeft het college derhalve ten onrechte opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2012, voor zover daarbij is geweigerd handhavend op te treden wegens het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden. Het college betoogt terecht dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 1 november 2013 in zoverre ten onrechte niet in stand heeft gelaten. Een nieuw besluit op bezwaar kon destijds immers niet anders luiden dan het door de rechtbank vernietigde.
Het betoog slaagt.
7. Voor het antwoord op de vraag of het betoog in zoverre moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, is van belang of de rechtsgevolgen van het besluit van 1 november 2013 alsnog in stand kunnen worden gelaten. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van deze uitspraak voordoen.
Bij brief van 26 oktober 2016 heeft het college te kennen gegeven dat de raad van de gemeente Oosterhout bij besluit van 19 april 2016 het bestemmingsplan "Reparatie herziening buitengebied 2016" (hierna: het reparatiebestemmingsplan) heeft vastgesteld en dat dit bestemmingsplan in werking is getreden.
Aan het perceel aan de Provincialeweg 96, waarop het Gemeenschapshuis ligt, is in het reparatiebestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ingevolge artikel 13, lid 13.1.1, in samenhang met lid 13.1.2, van de planregels is ter plaatse Gemeenschapshuis met ondersteunende horeca toegestaan. Ingevolge artikel 1, lid 1.84, wordt onder ondersteunende horeca verstaan horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling), ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan.
Het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden is derhalve in overeenstemming met het reparatiebestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is op 8 juli 2016 in werking getreden, zodat het horecagebruik met ingang van die datum is gelegaliseerd en het college thans niet bevoegd is ter zake handhavend op te treden. De Afdeling zal dan ook de rechtsgevolgen van het besluit van 1 november 2013, waarbij de afwijzing van het handhavingsverzoek met betrekking tot het gebruiken van het gemeenschapshuis voor horeca-activiteiten is gehandhaafd, alsnog in stand laten.
Conclusie hoger beroep college
8. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het college is opgedragen met inachtneming van die uitspraak opnieuw op het tegen het besluit van 22 november 2012 gemaakte bezwaar te beslissen.
Het besluit van 1 juni 2015
9. Bij het besluit van 1 juni 2015 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 22 november 2012 gemaakte bezwaar wat betreft het gebruik van het Gemeenschapshuis voor horecadoeleinden opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 1 november 2013 (lees: 22 november 2012) met aanvulling van de motivering in zoverre gehandhaafd. Het besluit van 1 juni 2015 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 8 is overwogen, is de grondslag aan dit besluit komen te ontvallen, zodat het om die reden moet worden vernietigd.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2015 in zaken nrs. 13/7256 en 13/7257, voor zover daarbij het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout is opgedragen met inachtneming van die uitspraak opnieuw op het tegen het besluit van 22 november 2012 gemaakte bezwaar te beslissen;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bij de uitspraak van de rechtbank vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 1 november 2013, kenmerk ISC/PO/RV, in stand blijven;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 1 juni 2015, kenmerk IO15038002.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
163-784.