ECLI:NL:RVS:2016:35

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
201503357/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot verwijdering van politiegegevens uit het Herkenningsdienst Systeem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de korpschef van politie om gegevens van [appellant] uit het Herkenningsdienst Systeem (HKS) te verwijderen. De korpschef had op 30 april 2014 het verzoek van [appellant] om verwijdering van de classificatie 'vuurwapengevaarlijk' afgewezen, met als reden dat er meerdere antecedenten waren geregistreerd die een nieuwe bewaartermijn in gang hadden gezet. De rechtbank oordeelde dat de korpschef op goede gronden had gehandeld en dat de classificatie noodzakelijk was voor de veiligheid van de politie bij contacten met [appellant].

Tijdens de zitting op 9 december 2015 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Schreinemacher, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. S. Fransen-Rabbering. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat een nieuwe bewaartermijn was aangevangen en dat de classificatie niet meer ter zake dienend was. De rechtbank oordeelde echter dat de korpschef terecht had gesteld dat de classificatie noodzakelijk was, gezien de aard van de antecedenten en de recente registraties.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.

Uitspraak

201503357/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2015 in zaak nr. 14/2716 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om verwijdering van hem betreffende gegevens uit het Herkenningsdienst Systeem (hierna: het HKS) afgewezen.
Bij uitspraak van 15 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Fransen-Rabbering, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, kunnen ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8, 9 en 10, verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor het onder de aandacht brengen van personen of zaken met het oog op het uitvoeren van een gevraagde handeling danwel met het oog op een juiste bejegening van personen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement politieregister Herkenningsdienst regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland (hierna: het Privacyreglement) heeft het register tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen het korps mogelijk te maken voor zover het betreft de bejegening van personen ter voorkoming van ernstig gevaar voor leven en gezondheid voor henzelf of bij de uitoefening van de politietaak betrokken personen.
Volgens artikel 5, aanhef en onder a, onder 1, van het Privacyreglement worden in het register gegevens opgenomen betreffende personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, indien tegen hen als verdachte van enig misdrijf proces-verbaal is opgemaakt.
Volgens artikel 6, eerste lid, worden omtrent de in artikel 5, onder a, sub 1, genoemde categorie van personen ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:
[…]
j. bejegeningsgegevens;
[…].
Volgens artikel 8, eerste lid, worden de gegevens uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register.
Volgens het tweede lid worden de gegevens in ieder geval uit het register verwijderd indien:
a. het feit ter zake waarvan opneming heeft plaatsgevonden een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van tien jaren of meer is gesteld, uiterlijk nadat sinds dat feit dertig jaren zijn verstreken;
b. het feit ter zake waarvan opneming heeft plaatsgevonden een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan een jaar doch minder dan tien jaren is gesteld, uiterlijk nadat sinds dat feit vijftien jaren zijn verstreken;
[…].
Ingevolge het derde lid vindt in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder a tot en met f, geen verwijdering van gegevens plaats indien andere op grond van artikel 5, onder a, de geregistreerde verdachte betreffende gegevens in het register zijn opgenomen.
2. [appellant] is in het HKS geregistreerd als vuurwapengevaarlijk. Aan deze registratie ligt een antecedent van 30 juni 1994 ten grondslag, waarvoor een bewaartermijn van 15 jaar geldt. Voor het verstrijken van de bewaartermijn zijn meerdere antecedenten betreffende [appellant] geregistreerd. Het laatste antecedent is geregistreerd op 11 februari 2011. Aan dit antecedent is een bewaartermijn van 30 jaar verbonden. De korpschef is bij zijn afwijzing van het op grond van artikel 28 van de Wpg gedane verzoek van [appellant] om verwijdering van de classificatie vuurwapengevaarlijk in het HKS uitgegaan van deze bewaartermijn die verstrijkt op 11 februari 2041.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef het verzoek op goede gronden heeft afgewezen omdat ten gevolge van de meer recente antecedenten telkens een nieuwe bewaartermijn is aangevangen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de classificatie noodzakelijk is voor het doel van het register.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een nieuwe bewaartermijn is aangevangen. Daartoe voert hij aan dat sinds het antecedent van 30 juni 1994 een periode van meer dan 15 jaar is verstreken, zodat de gegevens volgens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van het Privacyreglement uit het HKS moeten worden verwijderd. Een redelijke uitleg van artikel 8, derde lid, van het Privacyreglement, houdt volgens [appellant] in dat verwijdering niet plaatsvindt indien de betrokkene soortgelijke delicten heeft gepleegd, waarvan de gegevens in het HKS zijn opgenomen. Nu de andere hem betreffende antecedenten niet zien op soortgelijke delicten waarbij een vuurwapen is betrokken, dient de classificatie vuurwapengevaarlijk uit het HKS te worden verwijderd, aldus [appellant].
4.1. De classificatie vuurwapengevaarlijk is in het HKS gekoppeld aan een antecedent van 30 juni 1994. Uit het HKS volgt dat dit antecedent betrekking heeft op een bedreiging met zeven delicten als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr) in combinatie met de artikelen 26, eerste lid, en 55, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie. Volgens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van het Privacyreglement geldt voor gegevens ter zake van misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan een jaar doch minder dan tien jaren is gesteld een bewaartermijn van 15 jaar.
[appellant] betwist niet dat in totaal ter zake van hem zestien antecedenten in het HKS staan geregistreerd, waarbij de laatste registratie van 11 februari 2011 betrekking heeft op diefstal als bedoeld in artikel 310, eerste lid, van het WvSr en een poging tot doodslag, als bedoeld in artikel 287 van het WvSr, gelezen in samenhang met artikel 45, eerste lid, van het WvSr. Voor deze antecedenten is de bewaartermijn ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van het Privacyreglement gesteld op dertig jaar.
De artikelen 5, onder a, en 8, derde lid, van het Privacyreglement bieden, gelet op de formulering daarvan, geen ruimte voor het standpunt van [appellant] dat de bewaartermijn uitsluitend opnieuw aanvangt indien de nieuw in het register opgenomen gegevens betrekking hebben op soortgelijke delicten. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat op grond van artikel 8, derde lid, van het Privacyreglement geen verwijdering plaatsvindt omdat op grond van artikel 5, onder a, van het Privacyreglement andere [appellant] betreffende gegevens in het register zijn opgenomen. De rechtbank heeft het Privacyreglement op dit punt terecht niet onredelijk geacht.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de registratie noodzakelijk is. Daartoe voert hij aan dat gezien de aard van het antecedent, zijn jeugdige leeftijd ten tijde van het antecedent, het tijdsverloop van meer dan 21 jaar en de omstandigheid dat hij nadien niet met de politie in aanraking is geweest ter zake van een soortgelijk delict, de classificatie vuurwapengevaarlijk niet meer ter zake dienend is en derhalve moet worden verwijderd.
5.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wpg worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. De korpschef heeft ter zitting bij de rechtbank gesteld dat de classificatie tot doel heeft om de veiligheid van de politie te waarborgen wanneer zij met [appellant] in contact komt. Deze gevarenclassificatie is volgens de korpschef een cruciaal gegeven en zonder meer ter zake dienend. Gelet op deze toelichting, de omstandigheid dat na het antecedent van 30 juni 1994 veelvuldig antecedenten met betrekking tot [appellant] zijn geregistreerd en de omstandigheid dat het laatste antecedent van recente datum is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de korpschef op goede gronden heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestond om de classificatie uit het HKS te verwijderen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
176-798.