201501505/1/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2015 in zaak nr. 14/8998 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij brief van 14 april 2014 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) documenten te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [wederpartij] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 28 september 2015 heeft [wederpartij] het hoger beroep ingetrokken.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, en mr. E.M. Pronk, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het college in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
2. Het college wenst met haar hoger beroep te bereiken dat de Afdeling zich uitspreekt over de vraag of [wederpartij] misbruik maakt van een wettelijke bevoegdheid door verzoeken op grond van de Wob in te dienen. In dat verband heeft het college erop gewezen dat de gemeente een civiele procedure tegen [wederpartij] heeft aangespannen wegens de schade die het stelt te hebben geleden door onrechtmatig handelen van [wederpartij]. Volgens het college is een oordeel van de bestuursrechter dat [wederpartij] misbruik maakt van een wettelijke bevoegdheid van doorslaggevend belang voor de vraag of [wederpartij] jegens de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] weliswaar ongegrond verklaard, maar heeft dat volgens het college op onjuiste gronden gedaan door geen misbruik van recht aan te nemen. Gelet hierop is een oordeel van de Afdeling noodzakelijk en bestaat een actueel en reëel belang bij het hoger beroep, aldus het college.
2.1. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 22 juli 2014 [wederpartij] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij en/of zijn [gemachtigde] misbruik maken van een wettelijke bevoegdheid door verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in te dienen.
De rechtbank heeft het beroep hiertegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich daarbij niet uitgesproken over de vraag of [wederpartij] en/of zijn gemachtigde misbruik maken van een wettelijke bevoegdheid. [wederpartij] heeft aanvankelijk hoger beroep ingesteld, maar heeft dit hoger beroep ingetrokken. Het besluit op bezwaar van 22 juli 2014 heeft hiermee formele rechtskracht verkregen. Dit betekent dat het besluit zowel wat de inhoud als de wijze van totstandkoming betreft, wordt geacht rechtmatig te zijn. Nu het besluit op bezwaar in stand is gebleven, en dus ook het oordeel dat [wederpartij] en/of zijn gemachtigde misbruik maken van een wettelijke bevoegdheid, heeft het college geen belang bij een antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden het beroep van [wederpartij] daartegen ongegrond heeft verklaard. Het college heeft derhalve geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
176-818.