ECLI:NL:RVS:2016:415

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
201503435/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen van categorie D na psychose

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 16 maart 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het CBR had op 27 februari 2014 het verzoek van [appellant] om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie D afgewezen. Dit besluit werd door het CBR in een later besluit van 17 juni 2014 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld, gezien de psychische geschiedenis van [appellant], die in 2011 een psychose had doorgemaakt.

Tijdens de zitting op 10 november 2015 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Haze, terwijl het CBR werd vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het CBR ten onrechte de verklaring van geschiktheid had geweigerd. Hij verwees naar adviezen van psychiater M.E.J. Mansveld, die hem geschikt had verklaard voor het besturen van motorrijtuigen. [appellant] stelde dat de regelgeving verouderd was en dat de verkeersveiligheid niet voor alles moest gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het CBR zich aan de regelgeving moest houden, die bepaalt dat psychotische episoden de betrokkene ongeschikt maken voor rijbewijzen van groep 2, waaronder de categorie D valt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het CBR de verklaring van geschiktheid moest weigeren, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201503435/1/A1.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2015 in zaak nr. 14/4998 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft het CBR het verzoek van [appellant] afgewezen om een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie D.
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het CBR heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het CBR betoogt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Het voert daartoe aan dat het bij besluit van 16 juli 2015 een aanvraag van [appellant] om een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie D, heeft afgewezen en dit besluit in rechte vast staat.
1.1. Dit betoog faalt. Het besluit van 16 juli 2015 is genomen naar aanleiding van een andere aanvraag dan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 februari 2014. Het besluit van 16 juli 2015 heeft derhalve betrekking op een andere procedure dan thans aan de orde. Gelet daarop kan de omstandigheid dat dat besluit in rechte vast staat niet leiden tot het oordeel dat [appellant] geen belang heeft bij zijn hoger beroep.
2. Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
3. Het CBR heeft het verzoek van [appellant] afgewezen om een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie D, omdat [appellant] in 2011 een psychose heeft gehad.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR die verklaring ten onrechte heeft geweigerd. Hij verwijst daarbij naar een door hem overgelegd advies van 30 december 2012, aangevuld met een advies van 12 mei 2014, waarin psychiater M.E.J. Mansveld heeft geadviseerd om [appellant] zowel wat betreft het rijbewijs van groep 1, als dat van groep 2, waar het rijbewijs in de categorie D toebehoort, geschikt te verklaren voor de termijn van één jaar.
Volgens [appellant] is op basis van een verouderde regeling, die door deskundigen als achterhaald wordt beschouwd en mitsdien ook versoepeling behoeft, ten onrechte geoordeeld dat hij zijn verklaring voor geschiktheid niet kan ontvangen. In de ogen van [appellant] dient de verkeersveiligheid niet voor alles te gaan. Thans is hij niet inzetbaar als buschauffeur en is hij noodgedwongen taxichauffeur. Zoals de regelgeving omtrent het alcoholslotprogramma recentelijk is aangepast dient ook de hier aan de orde zijnde regelgeving voor personen zoals hij te worden aangepast, aldus [appellant].
3.1. Volgens paragraaf 8.2.1 van de bijlage maken psychotische episoden de betrokkene ongeschikt voor elk rijbewijs. Als er sprake is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht) en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.
3.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de hier aan de orde zijnde regelgeving voor personen zoals hij dient te worden aangepast. De Afdeling begrijpt hieruit dat [appellant], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 in zaak nr. 201400944/1/A1, betoogt dat paragraaf 8.2.1 van de bijlage bij de Regeling eveneens onverbindend is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan, anders dan in voormelde uitspraak van 4 maart 2015 waarin is geoordeeld dat artikel 17, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 onverbindend is, geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat paragraaf 8.2.1 van de bijlage bij de Regeling in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
Verder is niet in geschil dat [appellant] in 2011 een psychose heeft gehad.
In paragraaf 8.2.1 van de bijlage bij de Regeling is bepaald dat psychotische episoden de betrokkene in ieder geval ongeschikt maken voor rijbewijzen van groep 2, waar het rijbewijs in de categorie D toebehoort.
Nu paragraaf 8.2.1 van de bijlage bij de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is dat aan het CBR geen ruimte laat om per geval rekening te houden met de individuele belangen van de aanvrager, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR gehouden was de inschrijving in het rijbewijzenregister van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen uit groep 2 te weigeren.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
543.