ECLI:NL:RVS:2016:454

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201506084/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoegingen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin aanvragen voor toevoegingen voor rechtsbijstand zijn afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvragen werden afgewezen op 5 mei en 17 juni 2014, waarna de rechtbank op 12 juni 2015 de beroepen van [appellant] ongegrond verklaarde. De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat [appellant] zelf of met hulp van een ander zijn belangen kon behartigen, en dat er geen juridische of feitelijke complexiteit was die een toevoeging vereiste. [appellant] betoogde dat de geschillen juridisch en feitelijk gecompliceerd waren, en dat hij vanwege laaggeletterdheid niet in staat was om de juiste gegevens te verstrekken. Hij stelde ook dat de rechtbank niet had onderkend dat er juridische vragen waren die om een advocaat vroegen. De Raad voor Rechtsbijstand verwees naar de Wet op de rechtsbijstand, die bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat er juridisch verweer nodig was en dat de aanvragen om toevoegingen terecht waren afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201506084/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015 in zaken nrs. 14/3642, 14/3660 en 14/4303 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 mei 2014 en 17 juni 2014 heeft de raad aanvragen van [appellant] om aan hem toevoegingen voor rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 3 september 2014 en 22 oktober 2014 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Bij besluit van 20 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee (hierna: het college) aanvragen van [appellant] om een gezamenlijke bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld, omdat bepaalde voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens niet zijn verstrekt. Het gaat om de actuele afkoopwaarde van een levensverzekering, het eigendomsbewijs van de woonwagen en een verklaring inzake de financiering van de woonwagen. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Hiervoor heeft hij om een toevoeging verzocht.
Bij besluit van 24 april 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant B] om een bijstandsuitkering als alleenstaande afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [appellant B] heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Hangende dit bezwaar heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht een voorlopige voorziening te treffen, opdat zij in afwachting van de afloop van de procedure een bijstandsuitkering ontvangt. Voor de procedure bij de voorzieningenrechter heeft zij om een toevoeging verzocht. Een toevoeging voor de bezwaarprocedure was eerder al verleend.
De drie verzoeken om een toevoeging zijn afgewezen. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] zelf of met behulp van een ander dan een advocaat zijn belangen kan behartigen. Uit de stukken blijkt niet dat sprake is van een juridische of feitelijke complexiteit die maakt dat een toevoeging dient te worden verstrekt. Wat de bezwarenprocedures tegen de buiten behandelingstelling betreft is de raad van oordeel dat het gaat om een kwestie van feitelijke aard, te weten de waardebepaling van een lijfrentepolis en woonwagen. Voor zover al moet worden aangenomen dat in die procedures tevens in geschil is of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, stelt de raad zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat dienaangaande een juridisch inhoudelijk verweer is gevoerd waarvoor de bijstand van een advocaat noodzakelijk was. Wat de voorlopige voorziening betreft is niet gebleken van een juridisch verweer, nu aan het verzoek enkel de financiële nood van [appellant B] ten grondslag is gelegd. Dat voor de daarmee samenhangende bezwaarprocedure wel een toevoeging is verleend, hetgeen een misslag betreft, betekent niet dat de raad ook gehouden was voor de voorlopige voorziening een toevoeging te verstrekken, aldus de raad.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het juridisch en feitelijk gecompliceerde geschillen betreft waarvoor de bijstand van een toegevoegde advocaat was vereist. Het betrof niet zo zeer een feitelijke aangelegenheid, maar een juridische beoordeling, onder meer van de vraag of sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Zonder kennis van de juridische betekenis daarvan, was hij niet in staat de juiste feitelijke gegevens te verstrekken. Hierbij is tevens van belang dat hij laaggeletterd is. Verder lag in de bezwaarprocedures de juridische vraag voor, of de ontbrekende informatie wel nodig was voor de inhoudelijke beoordeling van de bijstandsaanvragen. Wat de voorlopige voorziening betreft, stelt [appellant] dat hierin tevens een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het daarmee samenhangende bezwaarschrift zal worden gegeven, waardoor ook om die reden sprake is van een juridische component. Bovendien mocht, anders dan de rechtbank heeft overwogen, vertrouwen worden ontleend aan de omstandigheid dat voor de met de voorlopige voorziening samenhangende bezwaarprocedure wel een toevoeging is verleend, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 28 eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het aan [appellant] als aanvrager van de toevoegingen was aannemelijk te maken dat in de procedures waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd niet slechts feitelijke gronden moesten worden aangevoerd, maar ook juridisch verweer moest worden gevoerd en dat hij daarin niet is geslaagd. Dat naar gesteld aan de orde was of sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en dat, zoals [appellant] stelt, tevens de vraag voorlag of de ontbrekende gegevens van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand, betekent niet dat de behartiging van zijn belangen redelijkerwijze niet aan [appellant] zelf kon worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad de aanvragen om de toevoegingen voor rechtsbijstand mocht afwijzen.
Voor zover [appellant] zich beroept op het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel faalt dit reeds omdat elke aanvraag om een toevoeging afzonderlijk dient te worden beoordeeld en het niet om soortgelijke procedures gaat.
2.3. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
480.