201507492/1/A4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Deventer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het college zijn beslissing om op 28 juli 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het niet op de juiste manier aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G. Nikkels en mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Deventer stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 10, twintigste lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen 2013 worden de dagen waarop het kunststof verpakkingsafval kan worden aangeboden jaarlijks aan de gebruikers van de betrokken percelen bekendgemaakt via de Afvalkalender.
Ingevolge het drieëntwintigste lid dienen huishoudens die zijn aangewezen op speciale zakken, deze zakken op de inzameldag tussen 07.00 uur en 07.30 uur buiten te zetten op de aanbiedlocatie van de groene of grijze minicontainer of nabij de ondergrondse verzamelcontainer.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huishoudelijk afval dat op 28 juli 2015 naast de inzamelplaats aan de Johannes van Vlotenlaan ter hoogte van de ondergrondse container met zuilnummer 1019-8 te Deventer is aangetroffen. Omdat in twee plastic zakken de naam en de adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat deze zakken van hem afkomstig zijn en dat hij als overtreder van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt.
3. [appellant] betoogt dat het college hem in bezwaar ten onrechte telefonisch heeft gehoord. Hij had niet begrepen dat het gevoerde telefoongesprek in de plaats kwam van een hoorzitting.
3.1. Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Volgens het kabinetsstandpunt over de eerste evaluatie van de Awb (Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 28) is telefonisch horen mogelijk indien de belanghebbende daarmee instemt, mits een en ander voldoende zorgvuldig geschiedt.
3.2. Bij brieven van 5 en 7 augustus 2015 heeft het college de ontvangst bevestigd van het bezwaarschrift van [appellant]. In de brieven is vermeld dat [appellant] binnen drie dagen zal worden gebeld door een medewerker van de gemeente. Tijdens dat telefoongesprek zal hij zijn bezwaar met die medewerker kunnen bespreken. Als daarbij direct duidelijk is dat het college een verkeerde beslissing heeft genomen, zal de fout worden hersteld en is zijn bezwaar afgehandeld. De brieven vermelden als volgende stap, indien het college vindt dat het juiste besluit is genomen, dat [appellant] officieel wordt gehoord en dat dit horen telefonisch kan plaatsvinden of in persoon tijdens een hoorzitting. Telefonisch horen betekent volgens de brieven dat [appellant] op een afgesproken tijdstip wordt gebeld en dan kan toelichten waarom hij het niet eens is met het besluit. Tijdens het eerste telefoongesprek zal hij kunnen aangeven wat zijn voorkeur heeft; telefonisch of in persoon horen.
[appellant] is op 10 augustus 2015 door een medewerker van de gemeente gebeld. In het verslag van dat telefoongesprek, opgemaakt door de betrokken medewerker, is vermeld dat [appellant] desgevraagd bevestigde dat hij instemt met telefonisch horen. Vermeld is dat hij vervolgens het bezwaar nader heeft toegelicht. Op 25 augustus 2015 heeft een tweede telefoongesprek plaatsgevonden, omdat er nog geen beslissing op het bezwaar was genomen. Blijkens het van dat gesprek door de medewerker opgemaakte verslag, is tijdens dat gesprek niet inhoudelijk ingegaan op het bezwaar.
3.3. Gelet op de brieven van 5 en 7 augustus 2015 hoefde [appellant] er tijdens het eerste telefoongesprek met een medewerker van de gemeente niet op bedacht te zijn dat hij op dat moment reeds telefonisch werd gehoord. Het horen, telefonisch of op een hoorzitting, zou indien nodig immers eerst na dat telefoongesprek op een ander tijdstip plaatsvinden. Aangezien uit het verslag niet blijkt dat het tweede telefoongesprek op een daartoe afgesproken tijdstip plaatsvond en de bezwaren tijdens dat gesprek niet zijn toegelicht, is [appellant] bij die gelegenheid niet gehoord.
Onder deze omstandigheden is het telefonisch horen niet met de vereiste zorgvuldigheid geschiedt. Het college heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 september 2015 dient wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven, nu [appellant] alsnog zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen.
5. [appellant] betoogt dat het college niet kan bewijzen dat de twee grijze vuilniszakken en het plastic tasje van hem afkomstig zijn. Hij heeft alleen de twee zakken met plastic afval naast de container geplaatst. Hij voert voorts aan dat de zakken met gescheiden plastic afval niet altijd consequent worden opgehaald en dat het college niet direct een boete had moeten opleggen, maar eerst een waarschuwing had moeten geven.
5.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
5.2. Ter zitting heeft het college verduidelijkt dat het [appellant] niet verantwoordelijk houdt voor het onjuist aanbieden van de twee grijze vuilniszakken en het plastic tasje met huishoudelijk afval, die eveneens naast de container zijn aangetroffen.
5.3. [appellant] heeft in bezwaar gesteld dat hij op zondagavond 26 juli 2015 twee zakken met plastic afval naar het ophaalpunt aan de Van Vlotenlaan heeft gebracht. Hij verkeerde in de veronderstelling dat dit afval op maandag 27 juli 2015 zou worden opgehaald.
Niet in geschil is dat [appellant] plastic afval in zakken mag aanbieden op de inzamelplaats aan de Van Vlotenlaan. Blijkens de Afvalkalender 2015 was de inzameldag voor plastic afval op die plaats echter niet maandag 27 juli 2015, maar maandag 20 juli 2015 en maandag 3 augustus 2015. Door de twee zakken op zondagavond 26 juli 2015 ter inzameling aan te bieden, heeft [appellant] artikel 11 van de Afvalstoffenverordening overtreden. Dat ook anderen afval op de inzamelplaats hebben achtergelaten en dat het afval, zoals hij stelt, niet altijd consequent wordt opgehaald, doet aan de overtreding van [appellant] niet af.
5.4. In het besluit van 29 juli 2015 is vermeld dat het college de kosten voor het afvoeren van het afval en de loonkosten van de medewerker toezicht bij [appellant] in rekening brengt. Het college heeft in verweer toegelicht dat de kosten voor het verwijderen van afval worden berekend per overtreding en dat de in rekening gebrachte kosten in dit geval de verwijdering van de twee door [appellant] achtergelaten afvalzakken betreft. Voor zover [appellant] betoogt dat kosten voor het verwijderen van het andere afval in rekening zijn gebracht, slaagt dit betoog niet.
5.5. Anders dan [appellant] stelt, is hem geen boete opgelegd, maar zijn de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hem verhaald. Als regel gaan bestuursdwang en kostenverhaal samen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten van bestuursdwang in dit geval geheel of gedeeltelijk voor rekening van het college zouden moeten blijven. De stellingen van [appellant] dat gescheiden plastic afval niet altijd wordt opgehaald en dat gescheiden ingezameld afval weer wordt vermengd met ander afval, wat van deze stellingen ook zij, leiden niet tot het oordeel dat het college de kosten van bestuursdwang niet op hem heeft mogen verhalen.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 september 2015 geheel in stand blijven. Dit betekent dat het college niet opnieuw op het bezwaar hoeft te beslissen en dat het besluit van 29 juli 2015 in stand blijft.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer van 1 september 2015, kenmerk JZI/7930-2015;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deventer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 46,70 (zegge: zesenveertig euro en zeventig cent);
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Deventer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
148.