201503866/1/A3.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ooij, gemeente Berg en Dal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015 in zaak nr. 14/2059 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad van Bestuur van het Kadaster (lees: de bewaarder van het kadaster en de openbare registers) (hierna: de bewaarder).
Procesverloop
Bij brief van 17 september 2013 heeft de bewaarder een verzoek om reconstructie van een kadastrale grens op kosten van het Kadaster afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2014 heeft de bewaarder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 30 juli 2014 heeft de bewaarder het besluit van 20 februari 2014 herroepen en het door [appellant] tegen de brief van 17 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 20 februari 2014 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 30 juli 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door zijn [vader], bijgestaan door mr. P.H.M. Essink, en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. van Dalen en mr. I.J. Kloek-Tromp, beiden werkzaam bij het Kadaster, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [appellant] een brief verzonden aan het Kadaster. In de brief staat dat hij vindt dat het Kadaster op eigen kosten de grens tussen het perceel van [appellant] en het perceel van zijn [buurvrouw] in het terrein moet gaan uitzetten, allereerst zoals deze grens sinds de toedeling in het kader van de herinrichting van de Ooijpolder in het kadaster is opgenomen en daarnaast zoals deze volgt uit een tekening die is gehecht aan een akte van levering uit 1997. Verder staat in de brief: "Aldus kan in ieder geval worden vastgesteld over hoeveel m2 het gaat en hoe de grens 'eigenlijk' had moeten lopen. Vervolgens kan overleg plaatsvinden over schadevergoeding. […] Gaarne ontvang ik van u een bevestiging van de indiening van deze klacht/aansprakelijkheidsstelling."
Bij brief van 17 september 2013 heeft de bewaarder op deze brief gereageerd en gesteld dat hij geen aanleiding ziet om de kadastrale grens op kosten van het Kadaster te reconstrueren.
Het tegen deze brief gemaakte bezwaar heeft de bewaarder bij het besluit van 20 februari 2014 wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet ontvankelijk verklaard.
Hangende het beroep tegen dit besluit heeft de bewaarder het besluit van 30 juli 2014 genomen. Bij dat besluit heeft hij het besluit van 20 februari 2014 herroepen, omdat [appellant] wel tijdig bezwaar had gemaakt tegen de brief van 17 september 2013. Verder heeft hij het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
2. Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, dient de Afdeling ambtshalve te beoordelen of de brief van de bewaarder van 17 september 2013 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.1. Met de brief van 17 september 2013 heeft de bewaarder gereageerd op de brief van de gemachtigde van [appellant] van 1 augustus 2013. Deze brief wordt in het schrijven zelf geduid als "klacht / aansprakelijkheidsstelling". Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] zelf te kennen gegeven dat het merkwaardig is dat de bewaarder op een klacht reageert met een besluit. Nog daargelaten de wijze waarop de brief is geduid, staat in de brief duidelijk dat het Kadaster slechts wordt verzocht om op eigen kosten de grens tussen het perceel van [appellant] en het perceel van zijn buurvrouw in het terrein uit te zetten. Het uitzetten van een perceelgrens is geen rechtshandeling, maar slechts een feitelijke handeling. De afwijzing van een verzoek daartoe is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.2. De brief van 1 augustus 2013 bevat geen aanknopingspunten om deze tevens aan te merken als verzoek om herstel van een in de basisregistratie opgenomen gegeven als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet. Bovendien heeft [appellant] ook na voormelde brief herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat hij niet wil dat in de basisregistratie kadaster de kadastrale grens wordt aangepast. Voor zover de bewaarder, zoals ter zitting is gesteld, voormelde brief wel als verzoek om herstel heeft opgevat, is dat ten onrechte gedaan. De brief van 17 september 2013 kan dan ook niet als afwijzing van een dergelijk verzoek om herstel worden beschouwd.
2.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de brief van 17 september 2013 slechts de afwijzing van een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling inhoudt. Die brief is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aangezien slechts tegen besluiten bezwaar openstaat, heeft de bewaarder het tegen de brief van 17 september 2013 gemaakte bezwaar bij het besluit van 30 juli 2014 ten onrechte ongegrond verklaard. De rechtbank had daarom het van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit gegrond moeten verklaren, dat besluit in zoverre moeten vernietigen en het tegen de brief van 17 september 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de bewaarder van 30 juli 2014 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog gegrond verklaren. Voor zover bij het besluit van 30 juli 2014 het door [appellant] tegen de brief van 17 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, komt het wegens strijd met artikel 7:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:1 en artikel 1:3 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de brief van 17 september 2013 niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De bewaarder dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover het de proceskosten van de beroepsfase betreft, betreft het een aanvulling op de proceskostenveroordeling uit de aangevallen uitspraak. Het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten van een deskundige wordt afgewezen, reeds omdat wegens strijd met de goede procesorde niet is toegestaan dat hij het verslag van de bevindingen van die deskundige ter zitting alsnog inbracht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015 in zaak nr. 14/2059, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers van 30 juli 2014, kenmerk Ticket 0050159687 / 14.022014, ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover daarbij het door [appellant] tegen de brief van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers van 17 september 2013, kenmerk Ticket 0050145709, gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard;
V. verklaart het tegen die brief gemaakte bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 30 juli 2014;
VII. veroordeelt de bewaarder van het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de bewaarder van het kadaster en de openbare registers aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Michiels w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
640.