ECLI:NL:RVS:2016:472

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201505384/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vaststelling plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 26 mei 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Bohemen-Meer en Bos. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 januari 2016. Het college heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de ORAC's zijn voorzien van demping om geluidsoverlast te minimaliseren en dat de locatie voldoet aan de randvoorwaarden voor plaatsing. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is voor de overige appellanten, omdat zij geen zienswijzen hebben ingediend. Het college heeft terecht geen gelegenheid geboden voor bezwaar, aangezien het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college de belangen van omwonenden voldoende heeft betrokken en dat de gekozen locatie aanvaardbaar is. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.

Uitspraak

201505384/1/A4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Bohemen-Meer en Bos (wijk 92) te Den Haag.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, ing. R. van Coevorden en ir. H.W. Terlouw, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Bestreden besluit
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Bohemen-Meer en Bos aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC’s aan de Hoefbladlaan nabij de ingang naar de flatwoningen met nummers 149 t/m 153 (locatie 92-36; hierna: de locatie). [appellant] en anderen wonen op korte afstand van de locatie en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
Ontvankelijkheid
2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Van de personen die beroep hebben ingesteld, heeft uitsluitend [appellant] over het ter inzage gelegde ontwerp van het plaatsingsplan een zienswijze naar voren gebracht. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het de overige personen die beroep hebben ingesteld redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Dat sommigen van hen, zoals zij hebben aangevoerd, onvoldoende bekend zijn met internet om via elektronische weg een zienswijze naar voren te brengen kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. Dit reeds omdat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, zienswijzen niet uitsluitend elektronisch, maar ook schriftelijk en mondeling naar voren konden worden gebracht. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door anderen dan [appellant].
Geen bezwarenprocedure
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte belanghebbenden niet de gelegenheid heeft geboden om voorafgaand aan het beroep bezwaar te maken tegen het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan. De gelegenheid tot het naar voren brengen van zienswijzen kan daarmee volgens [appellant] niet worden gelijkgesteld.
3.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
Het college heeft het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb kon tegen het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Het college heeft daartoe terecht geen gelegenheid geboden.
Het betoog faalt.
Kennisgeving van besluit
4. [appellant] betoogt dat het college de personen die zienswijzen naar voren hebben gebracht, in de aan hen gerichte kennisgeving van het besluit onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop tegen dat besluit beroep kan worden ingesteld.
4.1. Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb wordt van het besluit tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
Ingevolge het tweede lid wordt hierbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
4.2. Het college heeft bij brieven van 28 mei 2015 aan elk van de personen die zienswijzen hebben ingebracht, mededeling gedaan van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan. In die brieven is vermeld dat indien de geadresseerde het niet eens is met de reactie op zijn zienswijze, hij gedurende zes weken de mogelijkheid heeft om beroep in te stellen bij de Raad van State. Nog daargelaten dat een eventueel gebrek in de bekendmaking van een besluit de rechtmatigheid daarvan niet aantast, heeft het college hiermee op juiste wijze toepassing gegeven aan de artikelen 3:43, eerste lid, en 3:45 van de Awb.
Het betoog faalt.
Locatie 92-36
5. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
6. [appellant] betoogt dat het college de belangen van omwonenden onvoldoende heeft betrokken bij het besluit. Volgens hem had het college, gelet op de geluidhinder die zij kunnen ondervinden van de ORAC's, in redelijkheid moeten afzien van aanwijzing van de locatie. Verder bevindt de locatie zich volgens [appellant] te dicht bij de ingang van het flatgebouw met de flatwoningen aan de Hoefbladlaan 149 t/m 153, waardoor de toegankelijkheid van het flatgebouw wordt verminderd.
6.1. In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, staat dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Daardoor veroorzaakt het in de ORAC's plaatsen van een huisvuilzak niet of nauwelijks geluidsoverlast. Het legen van de ORAC's gebeurt doorgaans op werkdagen tussen 07.00 uur en 22.00 uur en duurt ongeveer 5 tot 10 minuten. Onder deze omstandigheden zal mogelijke geluidhinder vanwege de aanwezigheid van ORAC's volgens het college binnen aanvaardbare grenzen blijven.
[appellant] heeft de juistheid van deze stellingen van het college niet betwist. Gelet op de door het college gegeven motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geluidhinder als gevolg van de aanwezigheid van ORAC's op de locatie tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.
Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ORAC's op de locatie de toegang tot het nabijgelegen flatgebouw in betekenende mate bemoeilijken. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de vulopeningen van de ORAC's vrijwel geheel worden gesitueerd op de rijbaan en dan ook vrijwel geen ruimte op de stoep innemen en niet tot een versmalling van de stoep leiden. De ORAC's zijn verder niet zodanig dicht bij de ingang van het flatgebouw geprojecteerd dat onvoldoende ruimte resteert om deze ingang vanuit beide richtingen over de stoep te kunnen bereiken. Ter zitting heeft het college in dit verband naar voren gebracht dat de locatie ook volgens de brandweer, aan wie het college de geschiktheid van de locatie ter advisering heeft voorgelegd, geen belemmering voor hulpdiensten vormt om de ingang van het flatgebouw te bereiken. Het college heeft in de situering ten opzichte van de ingang van het flatgebouw dan ook geen grond hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, gelet op het bestaan van geschikte alternatieve locaties. Daartoe wijst hij op twee locaties, beide aan de kopse kant van het middenplantsoen tussen de twee rijbanen van de Lobelialaan. [appellant] voert aan dat het college ook uit eigen beweging naar deugdelijke alternatieve locaties had moeten zoeken.
7.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de twee voorgestelde alternatieve locaties niet geschikt zijn. Volgens hem liggen deze locaties langs een doorgaande route en voldoen deze daardoor niet aan de randvoorwaarde dat bij de route van huisdeur naar container kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen moet worden vermeden.
[appellant] heeft niet weersproken dat de Lobelialaan een wijkontsluitingsweg vormt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, inhoudende dat doorgaand verkeer geen hinder zal ondervinden van ORAC's op deze locatie, laat onverlet dat de omstandigheid dat bewoners de Lobelialaan moeten oversteken om huisvuil in de ORAC's te deponeren uit een oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst is, zoals in de randvoorwaarden tot uitdrukking is gebracht. Gelet hierop kon het college de voorgestelde alternatieve locaties in redelijkheid ongeschikt achten. Daaraan doet niet af dat, zoals [appellant] naar voren heeft gebracht, het college aan de Balsemienlaan locaties heeft aangewezen waar bewoners eveneens moeten oversteken om huisvuil in de ORAC's te deponeren. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, betrof het aanwijzen van die locaties uitzonderingen. Deze waren noodzakelijk omdat geen alternatieve locaties konden worden gevonden die aan alle randvoorwaarden voldeden. Voor wat betreft de bestreden locatie is dat anders, omdat deze wel aan de randvoorwaarden voldoet. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het college in de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Nu niet is gebleken dat de locatie niet in overeenstemming is met de randvoorwaarden en het college, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, deze in redelijkheid kon aanwijzen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in verdergaande mate dan het heeft gedaan had moeten onderzoeken of elders een aanvaardbare alternatieve locatie kon worden gevonden.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door anderen dan [appellant]. Het beroep is voor het overige ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door anderen dan [appellant];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
163-727.