ECLI:NL:RVS:2016:480

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201504465/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Drachten hoek Zuiderdwarsvaart - Raai en privaatrechtelijke belemmeringen

Op 24 februari 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Drachten hoek Zuiderdwarsvaart - Raai". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Smallingerland op 14 april 2015, voorziet in de bouw van een woonzorgcentrum met maximaal 26 wooneenheden en zorgvoorzieningen. De appellante, een leverancier van industrie- en garagedeuren, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat een deel van het woonzorgcentrum op haar eigendom zal worden gebouwd en dat zij hinder zal ondervinden van de nieuwe ontwikkeling.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 25 januari 2016, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en de raad door ambtenaren van de gemeente. De appellante voerde aan dat er evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de realisatie van het woonzorgcentrum in de weg staan, omdat het plan zou toestaan dat een deel van het woonzorgcentrum op haar gronden wordt opgericht. De raad betwistte dit en stelde dat de gronden van de appellante niet tot het plangebied behoren.

De Afdeling oordeelde dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn die aan de verwezenlijking van het bestemmingsplan in de weg staan. De Afdeling concludeerde dat de appellante niet kon aantonen dat het woonzorgcentrum deels op haar eigendom is voorzien en dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de realisatie van het woonzorgcentrum zou leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201504465/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en [appellanten], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Drachten, gemeente Smallingerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
en
de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Drachten hoek Zuiderdwarsvaart - Raai" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [appellanten], bijgestaan door mr. A. Speksnijder, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door W. Dijkstra en mr. J.H. Jonker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V., vertegenwoordigd door F.G. de Haan.
Overwegingen
Achtergrond
1. Het plan voorziet in de bouw van een woonzorgcentrum met maximaal 26 wooneenheden en zorgvoorzieningen alsmede in ruimte voor een zorgfunctie of dienstverlening. Het plangebied bevindt zich in het centrum van Drachten, ten zuidoosten van de kruising van de Raai met de Noorder- en Zuiderdwarsvaart en de Kaden. [appellante] is een leverancier en reparateur van industrie- en garagedeuren, gevestigd aan de [locatie] te Drachten. Dit perceel grenst aan de zuidzijde van het plangebied. [appellante] vreest dat een deel van het voorziene woonzorgcentrum op haar gronden zal worden opgericht en dat zij hinder van het woonzorgcentrum zal ondervinden.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellante] kan zich niet verenigen met het vastgestelde plan en voert hiertoe het volgende aan.
Privaatrechtelijke belemmeringen
4. [appellante] betoogt dat evidente privaatrechtelijke belemmeringen aan de realisatie van het woonzorgcentrum in de weg staan. Hiertoe voert zij aan dat het plan ten onrechte toelaat dat een deel van het woonzorgcentrum op gronden wordt opgericht die tot haar eigendom behoren. [appellante] wijst in dat kader op het arrest van het gerechtshof Arnhem van 17 april 2012 en een door haar overgelegde situatieschets van de eigendomssituatie ter plaatse. Volgens haar volgt uit dat arrest dat haar eigendom niet beperkt is tot de gronden waarop de toegangsweg ligt, maar zich eveneens uitstrekt tot gronden gelegen binnen het plangebied, waarop een deel van het bouwvlak is aangebracht ten behoeve van het voorziene woonzorgcentrum. Deze gronden heeft [appellante] op de situatieschets gemarkeerd weergegeven. [appellante] stelt tevens dat, nu een deel van het woonzorgcentrum is voorzien op gronden die tot haar eigendom behoren, onvoldoende ruimte resteert voor het benodigde aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het woonzorgcentrum en heeft ter zitting toegelicht dat sprake is van een onevenredige belemmering van haar bedrijfsvoering, nu zij voor haar bedrijf niet kan beschikken over gronden die tot haar eigendom behoren.
Verder stelt [appellante] dat de in het plan voorziene bebouwing vlak naast de woning van [appellant] ligt en dat voor het woonzorgcentrum een bouwhoogte is toegestaan tot 11 meter, zodat volgens haar sprake is van een evidente schending van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek
(hierna: BW).
4.1. De raad stelt dat de gronden die [appellante] in eigendom heeft, niet tot het plangebied behoren en dat daarom geen sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen die aan de verwezenlijking van het woonzorgcentrum in de weg staan.
4.2. Ingevolge artikel 5:37 van het BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 van het BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
4.3. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr. 200903222/1/R3) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerstaangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201200094/1/A1, overweegt de Afdeling voorts dat een privaatrechtelijke belemmering pas evident is in hiervoor bedoelde zin, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
4.4. De rechtbank Leeuwarden heeft in haar vonnis van 12 april 2006 de vordering van [appellant] om voor recht te verklaren dat zij eigenaar is van de in het vonnis nader aangegeven bestaande toegangsweg vanuit de Zuiderdwarsvaart naar de achterzijde van het perceel [locatie], inclusief de tussen de toegangsweg en de bebouwing van [appellant] gelegen strook grond, toegewezen. Dit vonnis is door het gerechtshof Arnhem in zijn arrest van 17 april 2012 bekrachtigd. De precieze ligging van de grens tussen de gronden waarvan [appellant] door verjaring eigenaar is geworden en het perceel waarop het woonzorgcentrum is voorzien houdt partijen echter - ook na het arrest van het gerechtshof - thans nog verdeeld. Uit het arrest blijkt dan ook niet zonder meer dat de eigendom van [appellant] zich uitstrekt tot de in de situatieschets gemarkeerde gronden.
Gelet op de onduidelijkheid hierover is de Afdeling van oordeel dat niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het woonzorgcentrum deels is voorzien op gronden die in eigendom zijn van [appellante]. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van een evidente privaatrechtelijke belemmering het benodigde aantal parkeerplaatsen niet in het plangebied kan worden gerealiseerd dan wel dat [appellante] in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd doordat zij niet kan beschikken over gronden die tot haar eigendom behoren.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat artikel 5:37 van het BW aan de verwezenlijking van het woonzorgcentrum in de weg staat, overweegt de Afdeling dat de kortste afstand tussen een deel van het bouwvlak van het woonzorgcentrum en het woonhuis van [appellant] ongeveer 11 meter is. Gelet op deze afstand bezien in samenhang met de toegestane bouwhoogte, is de Afdeling van oordeel dat ook in dit opzicht niet gesproken kan worden van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
5. [appellante] betoogt dat door de komst van het woonzorgcentrum sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie]. Zij wijst erop dat de privacy van [appellant] door het zicht vanuit het woonzorgcentrum vermindert. Ook zorgt de komst van het woonzorgcentrum volgens [appellante] voor onaanvaardbare geur- en geluidhinder ter plaatse van de woning van [appellant].
5.1. Ten aanzien van het standpunt van [appellante] dat door de komst van het woonzorgcentrum de privacy van [appellant] wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat het realiseren van het woonzorgcentrum op het aangrenzende perceel mogelijk in enige mate gevolgen zal hebben voor de privacy van [appellant], maar dat deze gevolgen niet zodanig zijn dat de raad in redelijkheid hieraan een doorslaggevend gewicht heeft moeten toekennen. In dit verband is van belang dat de woning van [appellant] in een stedelijk gebied ligt en dat de kortste afstand tussen de woning van [appellant] en het plangebied ongeveer 11 meter bedraagt.
Ten aanzien van het standpunt van [appellante] dat het woonzorgcentrum leidt tot onaanvaardbare geluid- en geurhinder ter plaatse van de woning van [appellant], overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is vermeld dat de raad bij de beoordeling van het plan en de daarin aan te houden afstand tussen het woonzorgcentrum en milieugevoelige functies, zoals de woning van [appellant], gebruik heeft gemaakt van de Handreiking "Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Verder is vermeld dat de raad zich op het standpunt stelt dat sprake is van een gemengd gebied en dat daarom de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Voor commerciële of medische voorzieningen, zoals het plan die mogelijk maakt, geldt daarom een richtafstand van 0 meter. De nieuw te realiseren functies leiden volgens de raad daarom niet tot hinder voor gevoelige functies in de omgeving. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woonzorgcentrum, en de daarmee gepaard gaande geur- en geluidhinder - voor zover daarvan al sprake zou zijn - niet als ongebruikelijk kan worden beschouwd in een stedelijke omgeving, zodat ook in dat opzicht geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het betoog faalt.
5.2. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woning van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Kramer w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
568-817.