ECLI:NL:RVS:2016:491

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201503792/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestemmingsplan Makkum-Achterterrein en de weigering tot het toekennen van een bouwvlak voor een woning

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Makkum, en de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân. De appellant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad over het bestemmingsplan "Makkum-Achterterrein". Dit bestemmingsplan was vastgesteld op 2 juli 2015, na een eerdere uitspraak van de Afdeling op 8 oktober 2014, waarin het bestemmingsplan "Makkum-Centrum" was vernietigd. De appellant wilde op zijn perceel een woning bouwen, maar het nieuwe plan voorzag niet in een bouwvlak voor een woning, wat leidde tot zijn beroep.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat het nieuwe besluit van 2 juli 2015 niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van de appellant. Vervolgens heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 juli 2015 beoordeeld. De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De raad had in redelijkheid kunnen besluiten om geen bouwvlak voor een woning toe te kennen, gezien de feitelijke situatie en de stedenbouwkundige overwegingen.

De Afdeling concludeerde dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door geen bouwvlak toe te kennen, en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van de raad in het vaststellen van bestemmingsplannen en de afweging van belangen in het kader van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201503792/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Makkum, gemeente Súdwest-Fryslân,
en
de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 oktober 2014, in zaak nr. 201310024/1/R4, heeft de Afdeling het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Makkum-Centrum" van 27 juni 2013 ten aanzien van het perceel achter de [locatie] te Makkum vernietigd en de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen voor het perceel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het door de raad niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het in de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 vernietigde plandeel.
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Makkum-Achterterrein [locatie]" (hierna: het plan) vastgesteld.
[appellant] heeft de gronden van het beroep aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.L. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. Het plan heeft betrekking op het perceel achter de woning aan de [locatie] te Makkum. Dit perceel is eigendom van [appellant].
[appellant] wil op dit perceel een nieuwe woning oprichten. Het plan voorziet echter niet in een bouwvlak ten behoeve van een woning. Daartegen richt zich het beroep.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft het bestuursorgaan, indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
Ingevolge het derde lid heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge het vijfde lid kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.1. De Afdeling stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit van 2 juli 2015 omdat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het ingestelde beroep. Verder is de Afdeling niet gebleken dat [appellant] nog enig belang heeft bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Derhalve is het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het besluit van 2 juli 2015
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
4. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014. Bij die uitspraak heeft de Afdeling het bestemmingsplan "Makkum-Centrum" vernietigd voor zover op het perceel achter [locatie] geen bouwvlak was opgenomen, omdat de raad onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe het concrete initiatief van [appellant] om op dat perceel een woning te realiseren was meegewogen in de besluitvorming. Net als in het vernietigde plan "Makkum-Centrum", voorziet het nu vastgestelde plan voor het perceel in een woonbestemming zonder bouwvlak, zodat ook dit plan de door [appellant] gewenste woning niet mogelijk maakt. Verder zijn aan het perceel de dubbelbestemmingen "Waarde - beschermd dorpsgezicht" en "Waarde - Archeologie 1" toegekend. Aan de bouw van een woning op het perceel wordt geen medewerking verleend, onder andere omdat dit volgens de raad niet in het bebouwingsbeeld van de omgeving past. Met de huidige bestemming is volgens de raad de feitelijke situatie bestemd.
5. [appellant] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel.
Hij voert hiertoe het volgende aan.
Formele bezwaren
6. [appellant] betoogt dat kennelijk voor de raad al vóór de totstandkoming van het plan vaststond dat aan het perceel geen bouwvlak zou worden toegekend en dat de raad daarom deze optie niet zorgvuldig heeft afgewogen. Hij wijst in dit verband op de inhoud van twee e-mails van 11 maart 2015 van een beleidsadviseur ruimtelijke ordening van de gemeente. Ook voert hij in dit verband aan dat de raad niet met hem in overleg heeft willen treden teneinde door aanpassing van de maatvoering de bezwaren tegen de komst van een woning op het perceel weg te nemen.
6.1. De Afdeling overweegt dat aan de mededelingen van ambtenaren in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend, aangezien zij niet ter zake beslissingsbevoegd zijn. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij ambtenaren, maar bij de raad. Overigens verwijzen de genoemde e-mails naar de inhoud van het ontwerpplan, waar de raad, rekening houdend met eventueel ingediende zienswijzen, bij de vaststelling van het plan van mag afwijken.
Ook de omstandigheid dat de raad niet met [appellant] in overleg heeft willen treden teneinde de bezwaren weg te nemen tegen het bouwen van een woning op zijn perceel, betekent nog niet dat de raad deze optie niet serieus heeft afgewogen. De raad heeft in dit verband gesteld dat hij daarover geen nader overleg nodig heeft geacht omdat hij überhaupt geen woning op het betrokken perceel wenst. Onder die omstandigheden is overleg over aanpassing van de maatvoering voor een woning weinig zinvol. De Afdeling stelt voorts vast dat in de plantoelichting en in de nota van zienswijzen wordt ingegaan op het verzoek van [appellant] en dat wordt toegelicht waarom dit verzoek niet wordt gehonoreerd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure met betrekking tot het door [appellant] ingediende verzoek niet zorgvuldig is geweest, zodat het betoog in zoverre faalt.
Inhoudelijke bezwaren
7. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte geen bouwvlak voor een woning aan zijn perceel heeft toegekend. Daartoe stelt hij dat de raad ten onrechte alleen uitgaat van de feitelijke situatie op het perceel. De raad heeft volgens hem geen rekening gehouden met de planologische situatie zoals deze gold in het voorheen geldende bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-Kom". In dat kader stelt hij dat dat bestemmingsplan op het perceel een tuincentrum toestond met een oppervlakte tot 800 m², terwijl het plan nu geen bouwvlak mogelijk maakt voor een woning met een oppervlakte van slechts 100 m². [appellant] betoogt voorts dat het plan qua planologische mogelijkheden een verslechtering betekent ten opzichte van het vernietigde plan "Makkum-Centrum", omdat, vanwege het ontbreken van een bouwvlak voor een woning, geen bijgebouw bij een woning meer gerealiseerd kan worden.
[appellant] voert tevens aan dat geen planologische bezwaren bestaan tegen het toekennen van een bouwvlak voor een woning op het perceel en wijst ter onderbouwing van dit standpunt op de door hem ingediende ruimtelijke onderbouwing van 9 mei 2014 met betrekking tot het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan Makkum-Centrum ten behoeve van de bouw van een woning. Ook past een woning volgens hem binnen het beschermd dorpsgezicht van Makkum, gelet op het advies van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed van 10 januari 2012 (hierna: het advies). Het niet toekennen van een bouwvlak voor een woning leidt volgens [appellant] bovendien tot verloedering van het perceel.
7.1. De raad stelt dat het betrokken perceel conform de feitelijke situatie is bestemd. De raad stelt verder dat in het verleden op het perceel weliswaar een tuincentrum heeft gestaan, maar dat deze bebouwing al sinds lange tijd niet meer aanwezig is. De raad stelt voorts dat [appellant] eigenaar is van de woning aan de [locatie] en dat hij ook het perceel in eigendom heeft, zodat hij gebruik kan maken van de bebouwingsmogelijkheden die het plan biedt voor bijgebouwen.
7.2. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-Kom" was het mogelijk om op het betrokken perceel een hoofdgebouw ten behoeve van een tuincentrum met een oppervlakte tot 800 m² op te richten.
Ten aanzien van het standpunt van [appellant] dat de raad bij zijn weigering om een bouwvlak voor een woning toe te kennen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het voorheen geldende bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-Kom", stelt de Afdeling vast dat het gebruik als tuincentrum als hoofdactiviteit al sinds de jaren ‘60 van de vorige eeuw is beëindigd. Nu de hoofdbebouwing ter plaatse rond 2000 is gesloopt en niet gebleken is van voornemens om op het perceel opnieuw een tuincentrum te beginnen, heeft de raad in redelijkheid kunnen aansluiten bij de feitelijk bestaande situatie en in redelijkheid kunnen besluiten het oprichten van een hoofdgebouw niet toe te staan.
De beroepsgrond van [appellant] dat sprake is van een verslechtering ten opzichte van het vernietigde plan "Makkum-Centrum" slaagt evenmin. Artikel 3, lid 3.2.2 van de planregels bepaalt dat de bouwregels voor het bouwen van bijgebouwen gelden voor het bouwen bij een woonhuis. Daaruit volgt niet dat het moet gaan om een woonhuis dat ligt binnen het plangebied van het nu voorliggende plan. Nu [appellant] eigenaar is van de woning aan de [locatie] die grenst aan het plangebied, is sprake van een relatie van het onderhavige plangebied met zijn woning. Een planologische verslechtering zoals [appellant] naar voren heeft gebracht doet zich niet voor.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat geen planologische bezwaren bestaan tegen het toekennen van een bouwvlak voor een woning op het perceel overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft toegelicht dat het perceel thans onbebouwd is en wordt gebruikt als achtererfgebied. De raad heeft daarom aan het betrokken perceel een woonbestemming toegekend die ter plaatse alleen bijbehorende bouwwerken toestaat. Een woning op het betrokken perceel acht de raad vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Daarbij heeft de raad laten wegen dat de omliggende woningen allemaal nagenoeg direct aan de openbare weg liggen en een woning op het achtererfgebied in dat opzicht afwijkt van dat stedenbouwkundige beeld. Verder leidt een woning op het perceel volgens de raad tot onaanvaardbare aantasting van de privacy van de bewoners van de omliggende woningen en leidt het toestaan van een woning op een achtererfgebied tot een ongewenste precedentwerking. Gezien de door de raad geschetste omstandigheden acht de Afdeling de keuze van de raad om geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om op het perceel een woning te kunnen oprichten niet onredelijk.
[appellant] stelt dat een woning op het perceel vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is gezien de ruimtelijke onderbouwing en het advies. In het advies is vermeld dat achterterreinen van oudsher zijn benut voor utilitaire bouwwerken zoals werkplaatsen of opslagloodsen en dat een gebouw op een dergelijk terrein zo veel mogelijk ondergeschikt dient te zijn aan de hoofdmassa aan de straat. Verder dient volgens dit advies het gebouw een vormgeving te hebben die aansluit bij het utilitaire karakter van een werkplaats. De raad heeft erop gewezen dat een woning op een achtererfgebied niet passend is te achten, omdat de ondergeschikte maatvoering zich niet leent voor een zelfstandige woning en een woning geen utilitair karakter heeft, zoals een werkplaats, zodat ook vanuit historisch perspectief een woning op het achtererfgebied niet passend is te achten. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het niet toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een woning leidt tot verloedering van het betrokken perceel, begrijpt de Afdeling dit betoog aldus dat de uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd. De Afdeling acht uit hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht niet aannemelijk geworden dat de huidige toegekende bestemming feitelijk niet uitvoerbaar zou zijn, te minder omdat volgens de plantoelichting op het perceel reeds ondergeschikte bebouwing aanwezig is. Het betoog faalt.
7.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen ertoe kunnen komen om geen bouwvlak ten behoeve van een woning aan het perceel toe te kennen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 2 juli 2015, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
568-817.