ECLI:NL:RVS:2016:500

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201500055/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E. Helder
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Chrysantenstraat te Naaldwijk en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Chrysantenstraat te Naaldwijk" dat op 14 oktober 2014 door de raad van de gemeente Westland is vastgesteld. Appellanten, omwonenden van het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door de bouw van maximaal 22 woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 december 2015 behandeld. De appellanten hebben verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder onjuiste publicatie van het raadsbesluit, onjuiste behandeling van zienswijzen, en misleiding door de wethouder. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de procedure correct is verlopen en dat de belangen van de omwonenden voldoende zijn meegewogen. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de wet. Echter, de Afdeling heeft geoordeeld dat de voorwaarde in de planregels met betrekking tot afwijkingsbevoegdheid in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en de raad opgedragen om de betreffende onderdelen van de planregels te herzien. De raad is ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201500055/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Naaldwijk, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2014, nummer 187, heeft de raad het bestemmingsplan "Chrysantenstraat te Naaldwijk" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2015, waar [appellant] en anderen, in de personen van [appellant] en L. Berendse, en de raad, vertegenwoordigd door J.E.G. Dekker en S.M. Smit, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor maximaal 22 woningen aan de Chrysantenstraat in Naaldwijk. In het plangebied was voorheen een school gevestigd.
Het geschil
3. [appellant] en anderen zijn omwonenden van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan, de wijze waarop het plan in de raad is behandeld en de wijze waarop omwonenden bij het plan zijn betrokken. [appellant] en anderen vrezen met name voor aantasting van het woon- en leefklimaat.
Formele beroepsgronden
Onjuiste publicatie
4. [appellant] en anderen betogen dat de bekendmaking van het raadsbesluit onjuist is geweest. Daartoe voeren zij aan dat in de publicatie op de gemeentelijke website een ander IMRO-nummer is vermeld dan in het raadsbesluit. Volgens [appellant] en anderen zijn belanghebbenden hierdoor benadeeld en hebben zij mogelijk geen beroep ingesteld.
4.1. De raad stelt dat in de publicatie op de gemeentelijke website en in de Staatscourant wordt verwezen naar het IMRO-nummer NL.IMRO.1783.pbp00000037-vast. Op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl is het bestemmingsplan onder het IMRO-nummer NL.IMRO.1783.pbp00000037-VA01 verwerkt. Volgens de raad zit er geen verschil tussen beide IMRO-bestanden en is het nummer alleen gewijzigd vanwege een technische noodzaak.
4.2. De beroepsgrond van [appellant] en anderen over de vermelding van het IMRO-nummer in de publicatie heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
Behandeling zienswijzen
5. [appellant] en anderen betogen dat de raad de ingediende zienswijzen onjuist heeft behandeld. Volgens hen zitten er verschillen tussen de ingediende zienswijzen en de weergave daarvan in de zienswijzennota. Verder stellen [appellant] en anderen dat de zienswijzen onvolledig zijn beantwoord.
5.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen aldus dat zij betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
Vooringenomenheid en misleiding
6. [appellant] en anderen betogen dat de raad en de omwonenden van het plangebied zijn misleid door de verantwoordelijke wethouder en dat de raad vooringenomen was. Ter onderbouwing van het betoog dat de raad en de omwonenden zijn misleid, voeren zij aan dat de wethouder onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt, onder meer door het niet benoemen van verschillen tussen versies van het conceptbestemmingsplan. Ook is de raad volgens [appellant] en anderen misleid door onjuiste archivering van de inbreng van [appellant] en anderen in commissievergaderingen en in de raadsvergadering.
Over de vooringenomenheid voeren [appellant] en anderen aan dat de voorzitter van de raad een kritisch raadslid in het debat over het bestemmingsplan het woord heeft ontnomen. Verder heeft de raad volgens [appellant] en anderen onvoldoende geluisterd naar de inbreng van de omwonenden van het plangebied en heeft een raadslid twijfel geuit over de motieven van de omwonenden.
6.1. De raad stelt dat de bestemmingsplanprocedure in overeenstemming met de wet is verlopen. De raad herkent zich niet in het beeld dat hij of de omwonenden zijn misleid door de verantwoordelijke wethouder. Volgens de raad zijn de omwonenden gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan zoveel mogelijk bij de planvorming betrokken. Dit blijkt onder meer uit de gesprekken die met omwonenden zijn gevoerd.
6.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
6.3. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld over de geluidhinder en de bezonning, die de raad in zijn besluitvorming heeft betrokken. Deze op basis van deskundigheid opgestelde onderzoeken zijn uitgevoerd met het oog op het mee kunnen wegen van de belangen van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de belangen die met het plan zijn gemoeid. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vooringenomen zou zijn geweest.
De Afdeling ziet in de door [appellant] en anderen genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb heeft vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat vaststelling van een bestemmingsplan immers een belangenafweging vergt, waarbij ook politieke inzichten een belangrijke rol spelen.
Het betoog faalt.
Inhoudelijke beroepsgronden
Vorig bestemmingsplan
7. [appellant] en anderen betogen dat de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte vanuit is gegaan dat het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" het vigerende bestemmingsplan was. Volgens [appellant] en anderen maakt het onderhavige plangebied geen deel uit van het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk". Daartoe voeren zij aan dat in de toelichting bij het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" staat dat locaties waarvoor aparte plannen worden opgesteld buiten het bestemmingsplan zijn gelaten en dat in verschillende stukken en rapporten die bij de voorbereiding van het hier aan de orde zijnde plan zijn gesteld stond dat het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" niet het vorige plan is. Volgens [appellant] en anderen is het vorige bestemmingsplan het bestemmingsplan "Kruisbroek" en zijn zij benadeeld door de veronderstelling van de raad dat het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" het vorige plan is. Gelet hierop moet een nieuwe terinzagelegging van het ontwerpplan plaatsvinden, aldus [appellant] en anderen.
7.1. Het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" is bij besluit van 25 juni 2013 door de raad vastgesteld. Het bestemmingsplan was ten tijde van het bestreden besluit onherroepelijk.
Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" maakt het plangebied van het bestemmingsplan "Chrysantenstraat te Naaldwijk" deel uit van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" is aan dit perceel de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. De omstandigheid dat in de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" staat dat voor locaties waar ontwikkelingen zijn voorzien aparte bestemmingsplannen zullen worden opgesteld, kan niet tot een andere conclusie leiden, nu een plantoelichting, anders dan de verbeelding, geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan betreft. Ook de omstandigheid dat in verschillende rapporten niet onmiddellijk na de vaststelling van het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" de naam van het vorige bestemmingsplan is gewijzigd, kan niet tot de conclusie leiden dat het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" niet het vorige plan is. Er is derhalve evenmin aanleiding voor een nieuwe terinzagelegging van het ontwerpplan.
Het betoog faalt.
Bezonning
8. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte op grond van de door Rho Adviseurs uitgevoerde bezonningsstudie "Bezonningsstudie Chrysantenstraat Naaldwijk; toekomstige situatie" van 7 augustus 2014 (hierna: de bezonningsstudie) heeft geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie. Daartoe voeren zij aan dat in de bezonningsstudie ten onrechte is uitgegaan van de lichte TNO-norm. Volgens [appellant] en anderen is deze norm verouderd en onduidelijk, omdat verschillende begrippen, waaronder het begrip vensterbank, niet zijn gedefinieerd. [appellant] en anderen bepleiten het gebruik van de strenge TNO-norm. Verder voeren zij aan dat in de bezonningsstudie ten onrechte geen rekening is gehouden met de schaduwwerking van de bestaande bebouwing.
8.1. De raad stelt dat uit de bezonningsstudie volgt dat geen sprake is van onevenredige schaduwhinder ten gevolge van het plan bij de omwonenden van het plangebied. Volgens de raad wordt de lichte TNO-norm gehanteerd bij alle nieuwbouwprojecten in de gemeente.
8.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 4 maart 2009, zaak nr. 200801092/1, overweegt de Afdeling dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Blijkens de bezonningsstudie heeft de raad de bezonningssituatie getoetst aan de lichte TNO-norm. Deze norm gaat uit van minimaal twee bezonningsuren per etmaal in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. De raad heeft uiteengezet dat hij de lichte TNO-norm voor alle nieuwbouwprojecten in de gemeente hanteert en dat in de visie van de raad in ieder geval sprake is van een aanvaardbare bezonningsituatie indien wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. In bijzondere omstandigheden kan echter van de lichte TNO-norm worden afgeweken, aldus de raad. Voorts heeft de raad bij zijn keuze voor de lichte TNO-norm van belang geacht dat de wens om gebruik te maken van inbreidingslocaties niet te zeer wordt belemmerd. Daar tegenover hebben appellanten met de verwijzing naar de leeftijd van de norm en de gestelde onduidelijkheden niet aannemelijk gemaakt dat deze norm achterhaald is of anderszins niet meer kan worden toegepast. Gelet hierop acht de Afdeling de keuze om voor de beoordeling van de bezonningssituatie de lichte TNO-norm te hanteren niet onredelijk.
8.3. In de bezonningsstudie is de schaduwhinder van voorziene bebouwing en de schaduwhinder van de maximale planologische mogelijkheden uit het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" onderzocht. In de bezonningsstudie staat dat het plan leidt tot enige schaduwhinder op de gevels van de omliggende woningen, maar dat de voorziene bebouwing er op zichzelf niet toe leidt dat niet kan worden voldaan aan de lichte TNO-norm. In de bezonningsstudie is echter geen rekening gehouden met de schaduwhinder vanwege de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. Uit de door [appellant] en anderen overgelegde bezonningstekeningen volgt dat door de aanwezigheid van twee garages buiten het plangebied ter plaatse van de [locatie], de woning van [appellant], niet wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Voor de overige percelen in de omgeving van het plangebied hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat door de bestaande bebouwing, al dan niet in combinatie met de voorziene bebouwing, niet kan worden voldaan aan de lichte TNO-norm. De raad acht de omstandigheid dat voor de woning van [appellant] niet wordt voldaan aan de lichte TNO-norm aanvaardbaar, omdat deze schaduwhinder met name wordt veroorzaakt door de twee bestaande garages. Bovendien heeft de raad in het plan rekening gehouden met de bezonningssituatie ter plaatse van de woning van [appellant] door de maximumbouwhoogte voor de woning achter het perceel [locatie] te beperken tot 6 m. Tegen deze achtergrond ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat ter plaatse van het perceel [locatie] geen dusdanige teruggang van bezonning plaatsvindt dat er in zoverre geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn. In het aangevoerde ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten en daaraan een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellant] en anderen dan aan de belangen die zijn gemoeid met het realiseren van de voorziene bebouwing.
Het betoog faalt.
Parkeren
9. [appellant] en anderen vrezen dat het plan leidt tot onaanvaardbare parkeerhinder. Daartoe voeren zij aan dat niet kan worden gecontroleerd of alle voorziene parkeerplaatsen daadwerkelijk in het plangebied zullen worden gerealiseerd, omdat de stedenbouwkundige verkavelingskaart ten onrechte geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Verder heeft de raad volgens [appellant] en anderen bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen geen rekening gehouden met het verdwijnen van een openbaar parkeerterrein door de voorziene woningbouw en de omstandigheid dat een nieuw kruispunt wordt aangelegd. Volgens hen ontstaat er een tekort van zes of zeven parkeerplaatsen.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de parkeernorm zoals opgenomen in het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (hierna: WVVP) en dat zelfs een overschot van zeven parkeerplaatsen wordt gerealiseerd. Verder betwist de raad dat een openbaar parkeerterrein door de voorziene ontwikkelingen zal verdwijnen. Volgens de raad hoorde dit parkeerterrein bij de voormalige school in het plangebied en betreft het daarom geen openbaar parkeerterrein.
9.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Woonkern Naaldwijk" zijn de voor de bestemming "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
9.3. Aan een deel van de gronden in het plangebied is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend, waarbinnen mag worden geparkeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat binnen het plangebied voldoende parkeerruimte kan worden gerealiseerd voor de voorziene woningen, maar of deze parkeerruimte daadwerkelijk wordt gerealiseerd. In de door [appellant] en anderen genoemde omstandigheid dat de stedenbouwkundige verkavelingskaart niet bij de planstukken is gevoegd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de benodigde parkeerruimte niet zal worden gerealiseerd.
Binnen het plangebied ligt een parkeerterrein met tien parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein behoorde bij de voormalige school in het plangebied, maar werd ook door omwonenden gebruikt om hun auto’s te parkeren. Het terrein zal verdwijnen bij de uitvoering van het plan. Voorts zal door de aansluiting van de ontsluitingsweg van het plangebied op de Chrysantenstraat een aantal parkeermogelijkheden verdwijnen. Mede met het oog hierop heeft de raad ervoor gekozen om meer gronden te bestemmen voor de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" dan volgens de parkeernorm uit het WVVP nodig is. Hierdoor kunnen zeven parkeerplaatsen extra worden gerealiseerd. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal onvoldoende is om te voorkomen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder.
Het betoog faalt.
Veiligheid
10. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen advies is gevraagd aan de brandweer over
de interne veiligheid van de toekomstige bewoners. Daarbij had de bereikbaarheid en bluswatervoorziening betrokken moeten worden, wat ook het belang raakt van de omwonenden van het plangebied. Volgens hen had de brandweer om advies gevraagd kunnen worden, omdat de stedenbouwkundige kaart al beschikbaar is. Bovendien stellen [appellant] en anderen dat de brandweer een negatief advies over het plan gaat afgeven, omdat het plangebied slechts één ontsluiting heeft.
10.1. De Veiligheidsregio Haaglanden (hierna: VRH) heeft bij brief van 15 januari 2013 gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. In deze brief heeft de VRH te kennen gegeven dat het plangebied voldoende bereikbaar is voor de hulpdiensten en dat voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Het betoog dat de brandweer niet om advies is gevraagd, mist derhalve feitelijke grondslag. Voor het overige hebben [appellant] en anderen geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad ten onrechte een aanvullend onderzoek naar de veiligheid achterwege heeft gelaten.
Het betoog faalt.
Geluid
11. [appellant] en anderen betogen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte heeft gebaseerd op het door Goudappel Coffeng opgestelde "Akoestisch onderzoek woningbouwontwikkeling Chrysantenstraat Naaldwijk" van 5 december 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek). Daartoe voeren zij ten eerste aan dat het akoestisch onderzoek een conceptversie betreft. Verder voeren zij aan dat in het akoestisch onderzoek een aantal onjuistheden staat, zoals een verkeerd aantal woningen in het plangebied, de verwijzing naar een kruispunt dat in Poeldijk ligt en het aanduiden van de Kruisbroekweg als Kruisbergweg. Volgens [appellant] en anderen is in het akoestisch onderzoek tevens ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de geluidhinder die de omwonenden van het plangebied zullen ervaren vanwege de nieuwe woningen, terwijl uit het akoestisch onderzoek volgt dat ter plaatse van een aantal voorziene woningen de voorkeursgrenswaarde wordt bereikt.
11.1. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan heeft de raad onderzoek laten uitvoeren naar de geluidbelasting op de voorziene woningen in het plangebied, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het akoestisch onderzoek. De raad heeft ter zitting gesteld dat de conceptversie van het akoestisch onderzoek bij de raadsstukken over dit bestemmingsplan is gevoegd. De raad heeft zijn besluitvorming ook op deze versie gebaseerd. Ter zitting is bevestigd dat er ten tijde van het vaststellen van het plan van dit rapport nog geen definitieve versie beschikbaar was. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte dit rapport heeft betrokken in zijn besluitvorming. Wat betreft de door [appellant] en anderen genoemde gebreken, overweegt de Afdeling dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat het akoestisch onderzoek dusdanige gebreken of leemtes in kennis bevat dat de raad niet van de juistheid heeft kunnen uitgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zowel het plan alsook, de omgeving van het plangebied en de geluidhinder voor de voorziene woningen in het onderzoek zijn betrokken.
In het akoestisch onderzoek staat dat de in de zuidwestelijke en de zuidoostelijke hoek van het plangebied een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te verwachten is. Op deze locaties zijn in het plan geen woningen voorzien. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de randen van het plangebied is niet het gevolg van de voorziene ontwikkelingen, maar het gevolg van het wegverkeer op de bestaande Kruisweg en de Kruisbroekweg. [appellant] en anderen hebben verder geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder voor de omwonenden.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot geluidhinder die vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat algemeen
12. [appellant] en anderen betogen dat de in het plan voorziene woningen ook overigens leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Volgens hen heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden.
12.1. Blijkens de verbeelding zijn de woningen voorzien op een afstand van zo’n 10 m van de woningen van [appellant] en anderen. Voorts heeft de raad het bestemmingsplan naar aanleiding van de bezwaren van [appellant] en anderen voorafgaand aan de vaststelling op onderdelen aangepast. Zo heeft de raad het voorziene aantal woningen teruggebracht van 29 naar 22, voorziet het plan niet langer in appartementen en is de toegestane bouwhoogte voor de voorziene woning naast het perceel [locatie] verlaagd naar 6 m. Voorts heeft de Afdeling hiervoor al geoordeeld dat de raad de bezonnings- en geluidssituatie voor [appellant] en anderen in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Hoewel niet kan worden ontkend dat het plan gevolgen heeft voor de leefomgeving van [appellant] en anderen, heeft de raad zich gezien het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden.
Het betoog faalt.
Afwijkingsbevoegdheid
13. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de voorwaarde in artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1, sub a, en onder 5.4.2, sub j, van de planregels. Zij betogen dat deze voorwaarde in strijd is met de rechtszekerheid, omdat verschillende begrippen onduidelijk en niet afgebakend zijn. Volgens [appellant] en anderen kan dit leiden tot willekeur.
13.1. De raad stelt dat de voorziene woningen in het plangebied in eerste instantie zijn bedoeld voor starters en jongeren. In het geval dat de belangstelling van deze doelgroepen tegenvalt, kan het bevoegd gezag gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheden in artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1 en 5.4.2, van de planregels. Indien toepassing wordt gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheden kunnen in het plangebied vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd. De raad erkent dat in de voorwaarde onder 5.4.1, sub a, en onder 5.4.2, sub j, abusievelijk het woord "wij" staat.
13.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor de bestemming "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen en water.
Ingevolge lid 5.2 mag op de gronden met de bestemming "Wonen" gebouwd worden, onder de volgende voorwaarden:
5.2.1 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
b. voor hoofdgebouwen geldt de bouwwijze grondgebonden aaneengesloten woningen;
[…]
5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m2;
b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2, mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2;
[…]
Ingevolge lid 5.4, onder 5.4.1, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, onder 5.2.1, sub b, ten behoeve van het oprichten van twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, al dan niet als toekomstig aaneen gebouwde woning in afwachting van nog aan te bouwen woning(en), onder de volgende voorwaarde:
a. de doelgroepen die wij voor de Chrysantenstraat voor ogen hebben eerst de kans hebben gekregen om een kavel te kopen. Als blijkt dat de verkoop tegenvalt, dient eerst geëvalueerd te worden waar dit door komt. Duidelijk moet zijn welke belemmeringen de woonconsument ervaart die zich richt op het "goedkope" en "bereikbare" segment. Indien de verkoop hierna nog steeds tegenvalt, kan pas gebruik worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor een andere (ruimere) verkaveling.
Ingevolge lid 5.4, onder 5.4.2, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, onder 5.2.1, sub a, dan wel onder 5.2.2, sub a en b, ten behoeve van het oprichten van patiowoningen, waarbij het hoofdgebouw in één laag wordt gebouwd waardoor deze (deels) buiten het aangegeven bouwvlak valt dan wel er een tweede bouwlaag van beperkte omvang gerealiseerd wordt, waardoor de oppervlakte aan bijgebouwen overschreden wordt, onder de volgende voorwaarden:
[…]
j. de doelgroepen die wij voor de Chrysantenstraat voor ogen hebben eerst de kans hebben gekregen om een kavel te kopen. Als blijkt dat de verkoop tegenvalt, dient eerst geëvalueerd te worden waar dit door komt. Duidelijk moet zijn welke belemmeringen de woonconsument ervaart die zich richt op het "goedkope" en "bereikbare" segment. Indien de verkoop hierna nog steeds tegenvalt, kan pas gebruik worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor een andere (ruimere) verkaveling.
13.3. Artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1 en 5.4.2, van de planregels bevatten twee afwijkingsbevoegdheden om twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen of patiowoningen binnen de bestemming "Wonen" toe te staan. Ingevolge lid 5.4, onder 5.4.1, sub a, en onder 5.4.2, sub j, mag pas toepassing worden gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheden indien sprake is van een tegenvallende verkoop en na een evaluatie hiervan. Het is echter niet duidelijk welke doelgroepen het gemeentebestuur voor ogen heeft, welk bestuursorgaan onder "wij" moet worden verstaan, wanneer de verkoop tegenvalt en wat de wijze van evaluatie wordt. Gelet op deze onduidelijkheden is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
14. [appellant] en anderen betogen dat er onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Daartoe voeren zij aan dat er geen recent onderzoek voorhanden is over de woningbehoefte onder starters en een eerder project voor dit plangebied is stopgezet bij gebrek aan belangstelling. Voorts twijfelen [appellant] en anderen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan vanwege eventuele planschade.
14.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen aldus dat zij de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan betwisten. In het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van een plan slechts leiden tot vernietiging van een besluit indien en voor zover de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
14.2. In de zienswijzennota staat dat binnen de gemeente Westland een grote vraag is naar het wonen in een dorp en nabij een winkelcentrum. Dit beeld wordt volgens de raad bevestigd in de conceptversie van de Woonvisie Westland 2030 en de gemonitorde woningbehoefte van de afgelopen jaren. [appellant] en anderen hebben met hun verwijzing naar een eerder stopgezet project, dan wel met hun geuite twijfel niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat eventuele planschade voor rekening van de gemeente als ontwikkelaar van het plan komt en dat hiermee rekening is gehouden bij de financiering van het project.
De conclusie is dat de Afdeling geen aanleiding ziet om te oordelen dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
Plan voor de uitvoering
15. [appellant] en anderen betogen voorts dat een plan waarin de uitvoering van het plan is vastgelegd ten onrechte geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Zij vrezen dat de bouw van de voorziene woningen hierdoor jaren zal duren, waardoor zij extra hinder zullen ervaren.
15.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2014, zaak nr. 201306934/1/R4, kunnen aspecten die betrekking hebben op de uitvoering van het plan in deze procedure niet aan de orde komen. Gelet hierop en nu ook overigens geen verplichting bestaat om een door [appellant] en anderen gewenst plan over de uitvoering van het bestemmingsplan op te stellen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte niet zo’n plan heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
16. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1, sub a, en onder 5.4.2, sub j, van de planregels, is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is gegrond.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de afwijkingsbevoegdheden uit lid 5.4, onder 5.4.1 en 5.4.2, wensen te behouden. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om alleen de voorwaarde uit lid 5.4, onder 5.4.1, sub a, en onder 5.4.2, sub j, te vernietigen.
16.1. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3. van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
17. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft de reiskosten van [appellant] en anderen overweegt de Afdeling dat in dit geval de reiskosten van twee personen met gebruikmaking van het openbaar vervoer forfaitair voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de overige gemaakte kosten, blijkt uit de overgelegde specificatie dat het gaat om kosten voor postzegels en kopieerkosten. Deze kosten vallen niet onder de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kosten en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 14 oktober 2014, nummer 187, waarbij het bestemmingsplan "Chrysantenstraat te Naaldwijk" is vastgesteld, voor zover het betreft:
a. artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1, sub a, van de planregels;
b. artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.2, sub j, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 42,20 (zegge: tweeënveertig euro en twintig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nijholt
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
767.