201509266/2/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Ansen, gemeente De Wolden,
en
de raad van de gemeente De Wolden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Om de Kamp 22, Ansen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door R. ter Stege en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Aanleiding
2. Het plan voorziet in acht woningen en een hobbydierenverblijf op de locatie van een voormalige boerderij aan Om de Kamp 22 te Ansen. Dit perceel grenst aan het perceel met het bedrijf en de woning van [verzoekers] aan [locatie] te Ansen. [verzoekers] beogen met hun verzoek te voorkomen dat de boerderij op het perceel Om de Kamp zal worden gesloopt en onomkeerbare gevolgen optreden voor de nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van kerk- en steenuilen in de boerderij. Daarnaast vrezen zij voor onomkeerbare gevolgen en verstoring van andere beschermde vogelsoorten in het gebied als gevolg van de uitvoering van het plan.
Flora- en faunawet
3. [verzoekers] betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan vanwege de aanwezigheid van kerkuilen en steenuilen en andere beschermde vogelsoorten binnen het plangebied. Het onderzoek naar de aanwezigheid van deze uilen in het plangebied schiet volgens hen tekort. In de oude boerderij, die zich in het plangebied bevindt, nestelen volgens hen de steenuil en de kerkuil. Dit blijkt uit de aldaar aangetroffen braakballen en schijtsporen. De sloop van de boerderij leidt tot het vernielen van nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van de kerkuil en de steenuil, aldus [verzoekers]. Voorts betogen zij dat door de uitvoering van het plan tevens andere beschermde vogelsoorten worden verstoord. Voor het vernielen en verstoren van de nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen kan geen ontheffing van de Ffw worden verleend, aldus [verzoekers].
4. De raad betoogt dat de Ffw niet strekt tot bescherming van het belang van [verzoekers] en hun betoog derhalve ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet kan leiden tot vernietiging van het besluit in de bodemprocedure en derhalve ook niet tot het toewijzen van de voorlopige voorziening kan leiden.
5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 januari 2014 in zaak nr. 201306580/1/R6 brengt een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Ffw omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van de genoemde vogelsoorten en hun nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr. 201210708/1/A4 behoeft niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. Nu het perceel met de woning van [verzoekers] direct aan het plangebied grenst, biedt de Ffw met de bescherming van de in het plangebied voorkomende diersoorten tevens bescherming aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van Germes.
6. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
7. Een deskundige van Natuurbank Overijssel heeft in opdracht van de raad onderzoek verricht naar de aanwezigheid van dieren die door de Ffw worden beschermd. Dit onderzoek is neergelegd in de "Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- & faunawet en pre-toets Natuurbeschermingswet Om de Kamp 22 in Ansen" van 5 februari 2014 (hierna: quickscan 2014). Het onderzoek bestond uit een veldbezoek van een ervaren veldbioloog, waarbij specifiek onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van nesten van onder meer de kerkuil en de steenuil. Er zijn volgens de quickscan 2014 geen aanwijzingen gevonden dat deze uilensoorten in het gebied nestelen. Ook zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van nesten van andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Wel is het waarschijnlijk dat ieder voortplantingsseizoen vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn binnen het plangebied nestelen. Gelet daarop wordt geadviseerd buiten de voortplantingsperiode te slopen. Dan worden de nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen niet verstoord en is geen ontheffing van de Ffw vereist, aldus de quickscan 2014.
Naar aanleiding van het verzoekschrift en het beroep heeft de raad nader onderzoek laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan natuurwaardenonderzoek Om de Kamp 22 in Ansen, in het kader van de Flora- & Faunawet" van Natuurbank Overijssel van 27 januari 2016 (hierna: quickscan 2016). In de quickscan 2016 staat dat het onderzoek de eerdere bevindingen bevestigt dat de kerkuil en steenuil de boerderij in het gebied weliswaar incidenteel gebruiken, maar dat geen vaste rust- of verblijfplaats aanwezig is. Deze conclusie is gebaseerd op het feit dat slechts enkele, grotendeels oude, braakballen en schijtsporen zijn gevonden in de boerderij. Dit wijst er op dat de boerderij slechts incidenteel wordt gebruikt door uilen om te schuilen bij slecht weer. Bij een vaste rust- en verblijfplaats zouden veel meer braakballen en schijtsporen zijn aangetroffen. Daarnaast is de boerderij volgens de quickscan 2016 niet geschikt als vaste broedplaats voor de kerkuil en de steenuil. De boerderij is gedeeltelijk ingestort en niet wind- en waterdicht en er dreigt gevaar voor de nesten door de aldaar voorkomende ratten en mogelijk een steenmarter, aldus de quickscan 2016.
De raad stelt voorts dat in 2011 reeds een sloopvergunning is verleend voor de sloop van de boerderij. Deze vergunning staat in rechte vast, zodat los van het bestemmingsplan de sloop reeds is toegestaan.
8. De voorzieningenrechter ziet naar voorlopig oordeel in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de quickscan 2014 en de quickscan 2016 op onjuiste feiten of uitgangspunten zijn gebaseerd. De raad heeft zich gelet op de conclusies van deze quickscans naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter voorts aan, zoals door de raad is gesteld en door [verzoekers] niet is betwist, in 2011 een sloopvergunning is verleend voor de boerderij op Op de Kamp 22 die onherroepelijk is geworden, zodat de enkele schorsing van het plan niet het door [verzoekers] gewenste gevolg zou hebben dat de boerderij niet gesloopt mag worden.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Rietberg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016
725.