201504756/1/A4.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft het college zijn beslissing om op 2 maart 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 2 maart 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening in de Renbaanstraat te Den Haag, ter hoogte van nummer 46, is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op haar als overtreder kunnen worden verhaald.
2. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij stelt dat de huisvuilzak niet van haar afkomstig is. Zij stelt hiertoe dat zij zich op het tijdstip, waarop op 2 maart 2015 door de toezichthouder die de zak heeft aangetroffen een foto van de zak is gemaakt, te weten om 13:29 uur, niet in de nabijheid van de locatie bevond waar de zak is aangetroffen. Zij voert hiertoe aan dat zij van 27 februari tot en met 2 maart 2015 met vakantie was en omstreeks 17:00 uur nog in de auto zat en onderweg was naar huis. Zij heeft hiertoe onder meer een reserveringsbevestiging en een hotelrekening overgelegd. Voor zover het college bij het bestreden besluit heeft aangevoerd dat [appellante] de zak ook voor vertrek ter inzameling zou kunnen hebben aangeboden, voert zij aan dat wanneer zij dat zou hebben gedaan, deze opengehaald zou zijn door meeuwen, nu de locatie waar de zak is aangetroffen zich in de nabijheid van het strand bevindt. Verder voert zij aan dat zij het desbetreffende poststuk nooit heeft ontvangen.
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], is deze tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat zij het poststuk nooit heeft ontvangen, overweegt de Afdeling dat er geen grond bestaat om dit aan te nemen. Niet is gebleken dat bij het college klachten bekend zijn van een onjuiste postbezorging in haar woonomgeving. Het college heeft zich voorts naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] met het stellen van de omstandigheid, dat zij van 27 februari tot en met 2 maart 2015 met vakantie was, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden, daar zij de huisvuilzak ook vóór haar vakantie naast de inzamelvoorziening kan hebben achtergelaten. De Afdeling overweegt hiertoe dat het niet een dusdanig lange periode betreft dat onaannemelijk moet worden geacht dat de huisvuilzak door [appellante] vóór haar vakantie naast de inzamelvoorziening is achtergelaten. Voor zover de huisvuilzak niet was opengehaald door meeuwen, geeft dit geen aanleiding voor een ander oordeel. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Sorgdrager
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
402.