ECLI:NL:RVS:2016:553

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
201503437/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek bouw en gebruik perceel te Udenhout

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 maart 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had het college van burgemeester en wethouders van Tilburg verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van een inpandig appartement, een overkapping en een balustrade aan de woning op het perceel te Udenhout, evenals tegen de permanente bewoning van een recreatiewoning en het bedrijfsmatige gebruik van een berging op dat perceel. Het college heeft dit verzoek op 18 november 2013 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte, dat door het college ongegrond werd verklaard op 27 juni 2014.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de woning niet was gesplitst in twee zelfstandige woonruimten, zoals [appellant] betoogde. [Appellant] voerde aan dat er geen beeldmateriaal was overgelegd om de besluitvorming te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de inspectie door de gemeenteambtenaar voldoende was om te concluderen dat er geen sprake was van twee afzonderlijke woningen. De rechtbank oordeelde ook dat de bijgebouwen op het perceel niet in strijd met de bestemming werden gebruikt, en dat er geen aanleiding was voor preventief handhavend optreden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Afdeling concludeerde dat het college op juiste gronden had geoordeeld en dat er geen overtredingen waren die een preventieve handhaving rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201503437/1/A1.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/5043 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouw van een inpandig appartement, een overkapping en een balustrade in en aan de woning op het perceel [locatie] te Udenhout (hierna: het perceel) en de permanente bewoning van een recreatiewoning en het bedrijfsmatige gebruik van een berging op het perceel, afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, en het college, vertegenwoordigd door mr. O.P. de Gier en mr. M.J. Hummels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] woont naast het perceel. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden omdat hij overlast ondervindt van het gebruik van het perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Udenhout beschermd dorpsgezicht" rust op het perceel de bestemming "Wonen-3".
Ingevolge artikel 1.8 van de planregels wordt in de planregels verstaan onder afhankelijke woonruimte, een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
Ingevolge artikel 1.15 wordt in de planregels verstaan onder bed & breakfast een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken. Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
Ingevolge artikel 1.23 wordt in de planregels onder een beroepsmatige activiteit in een woning of bijgebouw verstaan, een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
Ingevolge artikel 1.28 wordt in de planregels onder bijgebouw verstaan, een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 15.1.1, aanhef en onder a, zijn de als "Wonen-3" aangewezen gronden bestemd voor wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen.
Ingevolge artikel 15.1.3, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen-3" aangewezen gronden tevens bestemd voor aan- uitbouwen en bijgebouwen.
Ingevolge artikel 15.1.3, aanhef en onder h en i, zijn de voor "Wonen-3" bestemde gronden tevens bestemd voor:
- een beroepsmatige activiteit als een aan huis verbonden beroep
- bed en breakfast tot maximaal 2 kamers.
voor zover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 15.1.1 en 15.1.2 genoemde functies.
Ingevolge artikel 15.5.1. wordt tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming "Wonen-3" in elk geval gerekend:
a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
(…)
e. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
(…)
j. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woning op het perceel (hierna: de woning) niet is gesplitst in twee zelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 15.5.1, onder e, van de planregels. Hij voert daartoe aan dat aan de besluitvorming ten onrechte geen beeldmateriaal ten grondslag is gelegd en dat het college daarom niet heeft kunnen beoordelen of er sprake is van twee afzonderlijke woningen die afzonderlijk te bereiken en te gebruiken zijn.
3.1. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 november 2013 de notitie "Controleblad Handhaving" van 13 september 2013 (hierna: de notitie) ten grondslag gelegd. Hierin zijn de resultaten neergelegd van een op 3 en 16 september 2013 door [gemeenteambtenaar] gehouden onderzoek in de woning en de bijgebouwen op het perceel. Volgens de notitie zijn alle ruimten in de woning onderling te bereiken en is de woning niet verdeeld in twee afzonderlijke woningen. [appellant] betoogt daarom tevergeefs dat uit de notitie niet kan worden opgemaakt of er sprake is van twee afzonderlijke woningen. Dat begeleidend beeldmateriaal ontbreekt kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat uit de in de notitie neergelegde beschrijving van de bouwkundige hoedanigheid van de woning kan worden afgeleid dat de gemeenteambtenaar de woning zorgvuldig heeft geïnspecteerd. Gelet hierop en op de niet bestreden omstandigheid dat er sprake is van één adres heeft het college aannemelijk gemaakt dat de woning op het perceel niet is gesplitst in twee zelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 15.5.1, onder e, van de planregels. Dat de woning een voor- en een achterdeur met deurbel heeft die toegang bieden tot respectievelijk de bovenverdieping en de begane grond, is onvoldoende voor het oordeel dat de woning is gesplitst.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de op het perceel gebouwde bijgebouwen in strijd met de ter plaatse geldende bestemming wordt gebruikt. Hij voert aan dat door [partij] is erkend dat er sprake was van jarenlange bewoning van de recreatiewoning op het perceel.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijgebouwen op de grond staande bijbehorende bouwwerken zijn als bedoeld in artikel 3, aanhef en eerste lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] een apart verzoek om handhaving heeft gedaan dat zich richt tegen de bouw van de door [appellant] bedoelde bijgebouwen. Dit oordeel van de rechtbank wordt niet bestreden. Dit betekent dat in deze procedure uitsluitend zal worden beoordeeld of voormelde gebouwen worden gebruikt in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Volgens de notitie bevindt zich op het perceel een bijgebouw als bedoeld in artikel 1.28 van de planregels met daarin een woonkamer met een open keuken, doucheruimte met toilet en een kamer, voorzien van een bureau en kastruimte. De in het bijgebouw aangebrachte voorzieningen maken een gebruik voor bed and breakfast als bedoeld in artikel 15.1.3, aanhef en onder i, gelezen in samenhang met artikel 1.15 van de planregels mogelijk. Deze voorzieningen zijn niet in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming, nu deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Tijdens het op 16 september 2013 door [gemeenteambtenaar] gehouden onderzoek is niet geconstateerd dat dit bijgebouw werd bewoond. [appellant] betoogt daarom tevergeefs dat de recreatiewoning in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming wordt bewoond.
Verder staat volgens de notitie op het perceel een bijgebouw als bedoeld in artikel 1.28 van de planregels met daarin een ruimte met een massagetafel, een ruimte met daarin een keukenblokje en een tafel met stoelen en een opbergruimte. De in dit bijgebouw aangebrachte voorzieningen maken een gebruik voor een beroepsmatige activiteit of een aan huis verbonden beroep als bedoeld in artikel 15.1.3, aanhef en onder h, gelezen in samenhang met artikel 1.23 van de planregels mogelijk. Deze voorzieningen zijn niet in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming, nu deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Tijdens het op 16 september 2013 door [gemeenteambtenaar] gehouden onderzoek is niet geconstateerd dat dit bijgebouw werd gebruikt.
Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om preventief handhavend op te treden. Hij voert daartoe aan dat [partij] heeft erkend dat er in het verleden overtredingen hebben plaatsgevonden en dat uit door hem overgelegde foto’s te zien is dat er in het bijgebouw op het perceel brood en bestek op het aanrecht staan en kleding aanwezig is.
5.1. In gevolge artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan een herstelsanctie worden opgelegd, zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Hiervan is in dit geval niet gebleken. De omstandigheid dat [partij] heeft erkend dat de bijgebouwen in het verleden in strijd met de gegeven bestemming zijn gebruikt maar dat dit gebruik is gestopt, betekent niet dat zo’n overtreding klaarblijkelijk dreigt.
De door [appellant] overgelegde foto’s leiden niet tot een ander oordeel.
Het college diende een besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordeden. De door [appellant] overgelegde foto’s zijn naar eigen zeggen genomen na het besluit op bezwaar van 27 juni 2014. Op grond hiervan kan reeds hierom niet worden geoordeeld dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar preventief handhavend had moeten optreden.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
543.