201600091/2/A1.
Datum uitspraak: 23 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Krimpenerwaard (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2015 in zaak nr. 15/5523 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college besloten tot invordering van de door [verzoeker] verbeurde dwangsom ter hoogte van € 40.000,00.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar [verzoekers], en het college, vertegenwoordigd door S. de Graaf, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college [verzoeker] gelast
a. de bedrijfsmatige activiteiten van het timmer- en aannemingsbedrijf en (detail)handel in (hard)hout- en bouwmaterialen op het perceel [locatie] te Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het perceel) te beëindigen;
b. de opgeslagen voorraden (hard)hout van het perceel te verwijderen onder oplegging van een dwangsom ter hoogte van € 40.000,00 indien de strijdige situatie vanaf 16 juli 2010 niet is beëindigd of wordt hervat.
3. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot het schorsen van de besluiten van 31 maart 2015 en 16 juli 2015.
4. De vraag wanneer de bij besluit van 2 februari 2010 opgelegde dwangsom is verbeurd en of het college nog bevoegd is die dwangsom bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 maart 2015 in te vorderen, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Nu echter niet op voorhand buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, bestaat aanleiding het verzoek tot schorsing van die uitspraak toe te wijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat dat niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht.
5. Voor proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard van 31 maart 2015, kenmerk 15-0008522, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard van 16 juli 2015, kenmerk 15-002741;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016
543.