201600615/2/A1.
Datum uitspraak: 23 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Vught,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Vught,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2015 en 29 december 2015, beide in zaak nrs. 14/2992 en 14/2928 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1] en anderen,
[verzoeker sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het college aan Tennisvereniging Woburnpark omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten met een hoogte van 10 m op het perceel Eikenlaan 18 te Vught (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college het door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 13 februari 2015 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het gebrek in de motivering van het besluit van 24 juli 2014 te herstellen.
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] tegen het besluit van 27 maart 2014, dat besluit in stand gelaten en daaraan een voorschrift verbonden. Het college heeft tevens het besluit van 24 juli 2014 ingetrokken.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht aan de rechtbank op 30 juli 2015 een deskundigenbericht uitgebracht.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] tegen het besluit van 27 maart 2014, dat besluit in stand gelaten en daaraan een aantal voorwaarden verbonden. Het college heeft tevens de besluiten van 24 juli 2014 en 18 maart 2015 ingetrokken.
Bij uitspraak van 29 december 2015 heeft de rechtbank de door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de besluiten van 24 juli 2014 en 18 maart 2015, gegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 24 september 2015, dat besluit vernietigd en de bezwaren van [verzoeker sub 1] en anderen tegen het besluit van 27 maart 2014 gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts het besluit van 27 maart 2014 gedeeltelijk herroepen, zelf voorziend zeven voorschriften aan dit besluit verbonden, het besluit voor het overige in stand gelaten en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 september 2015.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hoger beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 februari 2016, waar [verzoeker sub 1], [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. M. de Jong, advocaat te den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de tennisvereniging, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, advocaat te Den Bosch, en [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De verleende omgevingsvergunning voorziet in het plaatsen van zes lichtmasten op het perceel. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is met het plaatsen van de lichtmasten beoogd het gebruik van de tennisbanen te intensiveren, waarbij drie van de zes tennisbanen ook in het voor- en najaar tot 22.00 uur in de avond kunnen worden gebruikt. Daarnaast zullen twee van de drie banen circa 16 weken per jaar op donderdag- en vrijdagavond tot 23.00 uur worden gebruikt voor wedstrijden. In de winterperiode is de tennisvereniging gesloten.
Het perceel is direct langs de spoorlijn Tilburg -’s Hertogenbosch gelegen. De woningen van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] liggen deels aan de Eikenlaan, waaraan de ingang van het tennispark is gelegen, en deels aan de Kolonel Thomsonlaan, aan de overzijde van het spoor.
3. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben verzocht om de verleende omgevingsvergunning te schorsen, omdat de lichtmasten worden besteld. De levertijd bedraagt een aantal weken, waarna de lichtmasten binnen enkele dagen geplaatst kunnen worden. [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd dat de plaatsing tot onaanvaardbare overlast leidt gedurende de periode dat het hoger beroep in behandeling is. Verder vreest hij dat het feit dat het eventuele verwijderen van de lichtmasten financiële consequenties heeft voor de tennisvereniging, voor het college zal meewegen om de situatie, in het belang van de tennisvereniging, in stand te laten.
4. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college terecht de belangen van de tennisvereniging zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van de omwonenden. Daartoe is onder meer aan de orde de vraag of de rechtbank in de tussenuitspraak terecht heeft overwogen dat het gebied waar de tennisvereniging is gelegen is aan te merken als "gemengd gebied" als bedoeld in de "VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenrapport is weergegeven dat de woningen aan de Eikenlaan en de Kolonel Thomsonlaan zijn gesitueerd in een groene, rustige omgeving met weinig omgevingsgeluid en dat het geluid van slaan tegen tennisballen slechts wordt gemaskeerd op de kortstondige momenten dat een trein passeert. Verder volgt uit de toelichting bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villapark/Loonsebaan" dat de omgeving wordt gekwalificeerd als een "rustige woonwijk" volgens de VNG-brochure. Daarnaast staat vast dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning een gewijzigd standpunt heeft ingenomen ten opzichte van het standpunt waarop het zich had gesteld in het kader van de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Toen heeft het college, zo blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan, geoordeeld dat het planologisch niet gewenst is om lichtmasten ter plaatse toe te staan. Voorts is met betrekking tot de Flora- en faunawet de vraag aan de orde of beschermde vogelsoorten zoals bosuilen en kiekendieven negatieve gevolgen zullen ondervinden voor hun leefgebied als gevolg van het plaatsen van de lichtmasten. Tussen partijen is in geschil of die negatieve gevolgen in het door het college overgelegde advies van Cobra Ecoadviseurs B.V. van 11 november 2014 zijn onderzocht. Bovendien is in geschil of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de geluidoverlast in de avondperiode door spelgeluid van het slaan van tennisballen en stemgeluid afkomstig van de tennisbanen en het terras, geen zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt dat de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had kunnen worden verleend. Tot slot bestaat tussen partijen geschil over de handhaafbaarheid van enkele van de voorschriften die de rechtbank zelf voorziend aan de omgevingsvergunning heeft verbonden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de beoordeling van deze vragen zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningsprocedure, maar vergt dit nader onderzoek in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om het besluit tot verlening van omgevingsvergunning voor het plaatsen van zes lichtmasten op het perceel te schorsen. De tennisvereniging heeft ter zitting toegelicht de lichtmasten reeds te hebben besteld en die op korte termijn te willen plaatsen. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben een aanzienlijk belang bij schorsing van het besluit, nu vaststaat dat zij als gevolg van het plaatsen van de lichtmasten in het voor- en najaar meer overlast zullen ondervinden van de activiteiten van de tennisvereniging. Het belang van de tennisvereniging is erin gelegen dat zij, als enige tennisvereniging in de omgeving zonder lichtmasten, haar ledental ziet dalen. Met het oog op het door de tennisvereniging gestelde belang ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bevorderen dat de behandeling van de bodemprocedure op een zodanige termijn plaatsvindt, dat vóór het najaar uitspraak kan worden gedaan op de door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] ingestelde hoger beroepen. In het geval hun hoger beroepen in de bodemprocedure ongegrond worden verklaard, zou de levering en plaatsing van de lichtmasten alsdan kunnen plaatsvinden en kan daarvan in het najaar nog gebruik worden gemaakt.
6. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [verzoeker sub 2] overweegt de voorzieningenrechter dat de door hem gevorderde reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vught van 27 maart 2014, kenmerk R&B/OV 20141050/Z14-056312/uit/14-102969, en van 24 september 2015, kenmerk Z14-060397/UIT-127413;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vught tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vught tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1096,50 (zegge: duizendzesennegentig euro en vijftig cent);
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vught aan [verzoeker sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vught aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Slump w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016
651.