Uitspraak
201509251/2/R1.
Datum uitspraak: 25 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Bussum, gemeente Gooise Meren,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Bussum, thans Gooise Meren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Spiegel - Graaf Florislaan 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en I. Kaya, ing. L. Lauf en ing. B.H. Berends, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. M. Niermeijer, advocaat te Bussum.
Buiten bezwaren van partijen heeft de raad nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet erin om een bestaand schoolgebouw te vergroten en de mogelijkheden om het terrein rond het gebouw als schoolplein te mogen gebruiken, te verruimen. Het is de bedoeling dat het gebouw, dat voorheen dienst deed ten behoeve van het voortgezet onderwijs, na de verbouwing een basisschool zal huisvesten. Deze basisschool is thans ongeveer 100 meter ten noorden van het plangebied gevestigd. De verhuizing wordt noodzakelijk geacht in verband met ruimtegebrek op de huidige locatie van de basisschool.
3. [verzoeker] woont in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. Hij heeft betoogd dat zich in zijn woning en tuin geluidhinder zal voordoen als gevolg van de in het plan voorziene school. Daarbij heeft hij met name het oog op stemgeluid van de leerlingen. Volgens [verzoeker] doet zich in het bijzonder geluidhinder voor doordat de leerlingen vanwege de beperkte omvang van het perceel en het schoolplein niet allen tegelijk kunnen pauzeren, maar in drie groepen voor elk een half uur buiten worden gelaten. [verzoeker] heeft verder de vrees uitgesproken dat zich rond de school verkeersonveilige situaties zullen voordoen en dat de uitrit voor zijn woning regelmatig versperd zal zijn door voertuigen van ouders die hun kinderen naar school komen brengen of van daar komen ophalen.
4. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Rho adviseurs voor leefruimte te Rotterdam. Dat onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 26 augustus 2015. In dit rapport is geconcludeerd dat zich als gevolg van het in werking zijn van de school geluidwaarden op de gevels van in de omgeving gesitueerde woningen voordoen die wat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) betreft variëren van 35 tot 54 dB(A). Wat het maximale geluidniveau (LA,max) betreft lopen de waarden uiteen van 57 tot 74 dB(A). Voor de woning van [verzoeker] zijn waarden berekend van onderscheidenlijk 48 en 67 dB(A).
In de visie van de raad zijn de berekende waarden niet van dien aard dat zich een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat voordoet. De raad heeft erkend dat niet in alle opzichten wordt voldaan aan de grenswaarden die voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden aanbevolen in de door hem gehanteerde brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Volgens de raad doen zich echter bijzondere omstandigheden voor die het plan niettemin aanvaardbaar maken. In dat verband is naar voren gebracht dat zich alleen in de dagperiode gedurende betrekkelijk korte periodes geluidoverlast zal kunnen voordoen en dat bovendien in alle woningen kan worden voldaan aan de voor het zogenoemde binnenniveau gebruikelijke grenswaarde van 35 dB(A) in de dagperiode. Specifiek voor het maximale geluidniveau is van de zijde van de raad opgemerkt dat slechts ter hoogte van de gevel van één woning de waarde van 70 dB(A) wordt overschreden. Ten aanzien van die woning heeft de raad erop gewezen dat het desbetreffende geluid wordt veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren en dat dit geluid zich gelet op de aanwezigheid van een parkeerterrein ook thans al voordoet.
4.1. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de wijze waarop de leerlingen van de school gelet op de beperkte aanwezige ruimte dienen te pauzeren, aanleiding kan geven tot meer geluidoverlast dan wanneer zij allen tegelijk buiten gelaten zouden kunnen worden. Dat neemt echter niet weg dat, zoals van de kant van de raad is benadrukt, de periode waarin hinder van het stemgeluid van de leerlingen kan worden ondervonden slechts een beperkt gedeelte van de dagperiode omvat. De omstandigheid dat het schoolplein in het kader van de voorziene buitenschoolse opvang in het gebouw ook kan worden gebruikt tijdens vakantieperiodes, maakt dat niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat die opvang, naar de raad heeft toegelicht, is bedoeld voor een beperkter aantal kinderen dan het aantal leerlingen van de school. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich verder op het standpunt mogen stellen dat wanneer binnen de woningen een waarde van 35 dB(A) niet wordt overschreden, wat het binnenniveau betreft een goed woon- en leefklimaat is bewerkstelligd. In hetgeen in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening naar voren is gebracht, kan geen grond worden gevonden om eraan te twijfelen dat aan die waarde kan worden voldaan. De voorzieningenrechter acht het gelet op de hoogte van de berekende geluidwaarden op de gevels van de woningen en de duur van eventuele overlast voorts niet aannemelijk dat het gebruik van de bij de woningen behorende tuinen in ernstige mate zal worden verstoord door het in werking zijn van de school.
5. Waar het gaat om het aspect verkeersveiligheid heeft de raad gewezen op het zogenoemde verkeersplan dat voor de school is opgesteld. In dat plan wordt voorgesteld om de directe omgeving van de toegangen tot de school overzichtelijk te houden door het instellen van stopverboden. In het plan is verder vermeld dat in de omgeving van het plangebied voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is voor ouders die hun kinderen naar school brengen en hen weer komen afhalen.
5.1. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, mede gelet op de inhoud van het verkeersplan, niet behoeft te worden gevreesd voor onoverzichtelijke en daardoor verkeersonveilige situaties rond de school. Voor zover [verzoeker] de vrees heeft geuit dat voertuigen voor de uitrit van zijn perceel worden geparkeerd, wordt overwogen dat het ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is verboden om voor een inrit of een uitrit te parkeren. Indien dit verbod bij zijn uitrit regelmatig niet zou worden nageleefd, kan [verzoeker] zich zonodig tot de politie wenden, die belast is met de controle op de naleving.
6. Bij de behandeling van het verzoek is verder de vraag naar voren gekomen of de in het plan voorziene verharding van gronden die voorheen de bestemming "Tuinen" hadden, maakt dat getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het plan. In dat verband is aan de orde gekomen dat het plangebied en de omgeving daarvan op 30 juni 2007 zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988. Verder is betoogd dat voor het aanbrengen van de verharding een vergunning is vereist ingevolge de Keur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
6.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de in het plan mogelijk gemaakte verharding niet van dien aard is dat afbreuk wordt gedaan aan het dorpsgezicht ter plaatse. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze verharding slechts een beperkte oppervlakte heeft en dat een visuele afscherming tot de mogelijkheden behoort. Verder is naar voren gekomen dat in het kader van de voorbereiding van het plan overleg heeft plaatsgevonden tussen de toenmalige gemeente Bussum en het waterschap. Volgens de raad mag er op basis van dat overleg van worden uitgegaan dat voor zover de Keur een vergunning verlangt, die vergunning kan worden verleend. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om aan de juistheid van die veronderstelling te twijfelen.
7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in hetgeen bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening naar voren is gebracht, geen aanleiding ziet om te verwachten dat de Afdeling het bestreden besluit niet in stand zal laten. Gelet daarop wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016
195.