ECLI:NL:RVS:2016:591

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201507395/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Bloemenbuurt West te Den Haag

Op 9 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Bloemenbuurt West te Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 11 augustus 2015 een besluit genomen om locaties voor de plaatsing van deze containers vast te stellen. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld, omdat zij zich niet konden verenigen met de aanwijzing van de locaties, met name vanwege de nabijheid van hun woningen en de mogelijke overlast die dit met zich meebrengt.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 21 januari 2016, waarbij het college zijn standpunt heeft toegelicht. Het college heeft aangegeven dat bij de vaststelling van het plaatsingsplan rekening is gehouden met verschillende randvoorwaarden, zoals loopafstand, het aantal te vervallen parkeerplaatsen, en de aanwezigheid van bomen en ondergrondse infrastructuur. De appellanten hebben betoogd dat de locatie niet in redelijkheid kon worden aangewezen, onder andere vanwege de aanwezigheid van bomen en de vrees voor overlast van de ORAC's.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college de zienswijzen van de appellanten voldoende heeft betrokken bij de besluitvorming. Ook is geconcludeerd dat de aanwezigheid van bomen geen belemmering vormt voor de plaatsing van de ORAC's, en dat de vrees voor overlast niet voldoende onderbouwd is. De Afdeling heeft het beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van de locaties kon overgaan, rekening houdend met de belangen van de betrokkenen.

Uitspraak

201507395/1/A4.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Bloemenbuurt West (wijk 50) te Den Haag.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar [appellant] en [persoon] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm, ing. R. van Coevorden en ir. H.W. Terlouw, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Bloemenbuurt West aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van twee ORAC’s aan de Kamillestraat ter hoogte van de woning op nummer 10 (locatie 50-16F; hierna: de locatie). [appellant] en anderen bewonen de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] op korte afstand van de locatie en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu over het ontwerpbesluit acht zienswijzen zijn ingebracht die zich richtten tegen de keuze voor deze locatie. Door het aantal ORAC's op de locatie ten opzichte van het ontwerpbesluit niettemin te verdubbelen van een naar twee, heeft het college volgens [appellant] en anderen de zienswijzen onvoldoende bij de besluitvorming betrokken.
3.1. In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft het college op ingebrachte zienswijzen gereageerd en daarbij te kennen gegeven of deze het college al dan niet aanleiding gaven om het plaatsingsplan ten opzichte van het ontwerpbesluit te wijzigen. Het college was niet gehouden de ingebrachte zienswijzen te volgen. De enkele omstandigheid dat verschillende zienswijzen tegen aanwijzing van de locatie waren gericht en het college het besluit niet overeenkomstig die zienswijzen heeft aangepast, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college de ingebrachte zienswijzen onvoldoende bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft betrokken. Voorts staat, daargelaten de vraag of het aantal ORAC's op de locatie ten opzichte van het ontwerpbesluit is verdubbeld, geen rechtsregel eraan in de weg dat het college het plaatsingsplan ten opzichte van het ontwerpbesluit wijzigt in voor indieners van zienswijzen nadelige zin.
Hierna zal aan de hand van de overige gronden worden beoordeeld of het college, gelet op de aan de orde zijnde belangen, in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet kon aanwijzen, vanwege de aanwezigheid van twee bomen aan weerszijden van de locatie. Daartoe voeren zij aan dat de wortels van de bomen worden aangetast door plaatsing van de ORAC's. Voorts voeren zij aan dat het snoeien van de bomen met het oog op het mogelijk maken van het legen van de ORAC's tot aantasting van het straatbeeld leidt. Bovendien resteert volgens hen ook na het snoeien onvoldoende ruimte om de ORAC's te legen, zodat het legen van de ORAC's kan leiden tot beschadiging van de bomen.
4.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat ter plaatse van de locatie proefsleuven zijn gegraven om de geschiktheid van de locatie te kunnen beoordelen. Daarbij heeft het college geconcludeerd dat boomwortels geen belemmering vormen om de ORAC's op de locatie te plaatsen en dat het dan ook niet is vereist om daartoe boomwortels te verwijderen. Verder heeft het college ter zitting naar voren gebracht dat het, met het oog op de plaatsing van de ORAC's die inmiddels heeft plaatsgevonden, weliswaar noodzakelijk was dat de bomen in aanzienlijke mate werden gesnoeid, maar niet in zodanige mate dat het de levensvatbaarheid van de bomen aantast. Voorts heeft het college zich in de Nota van Antwoord op het standpunt gesteld dat de twee bomen nabij de locatie voldoende ruimte laten om de ORAC's te kunnen legen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in de praktijk is gebleken dat het legen van de ORAC's op de locatie weliswaar wordt bemoeilijkt door de nabijheid van een van de bomen, maar dat voldoende ruimte kan worden gecreëerd door een tak van die boom te snoeien, hetgeen alsnog zal worden gedaan.
4.2. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college naar voren heeft gebracht. De randvoorwaarden zien wat betreft bomen uitsluitend op het zo min mogelijk kappen of verplaatsen, en niet op het zo min mogelijk snoeien, ook niet voor zover dat kan leiden tot aantasting van het straatbeeld. Nu de bomen nabij de locatie beide behouden kunnen blijven en door de bomen te snoeien voldoende ruimte kan worden gecreëerd om de ORAC's te legen, heeft het college in de aanwezigheid van deze bomen geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu de locatie zich op zeer korte afstand van de deuren en ramen in de voorgevels van hun woningen bevindt, terwijl ORAC's elders slechts bij blinde gevels worden geplaatst. [appellant] en anderen stellen overlast te vrezen van de ORAC's. In dit verband brengen zij naar voren te vrezen voor zwerfafval rond de ORAC's, voor geluidhinder, voor stankhinder in de woningen bij het openen van de voordeuren en voor inkijk in de woningen door gebruikers van de ORAC's.
5.1. In de Nota van Antwoord staat dat bij plaatsing van ORAC's altijd rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,50 m tussen gevel en ORAC's. Vermeld is dat, aangezien ORAC's veelal in de parkeervakken of -stroken geplaatst zijn, ORAC's doorgaans niet dichter bij de huizen staan dan geparkeerde auto's.
Ten aanzien van de vrees voor zwerfafval heeft het college in het verweerschrift naar voren gebracht dat de ORAC's twee maal per week worden geleegd en dat indien melding wordt gemaakt van zwerfafval, dit zal worden verwijderd. Het college treedt verder op tegen bewoners die hun afval niet correct in ORAC's deponeren. Volgens het college leert de ervaring dat straten na plaatsing van ORAC's doorgaans schoner zijn dan voordien het geval was.
Ten aanzien van de vrees voor geluidhinder heeft het college in de Nota van Antwoord toegelicht dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Het in de ORAC's plaatsen van een huisvuilzak veroorzaakt volgens het college daarom niet of nauwelijks geluidhinder. Ter zitting heeft het college daaraan toegevoegd dat indien geluidhinder ontstaat doordat de rubberen dempers zijn versleten, een melding kan worden gedaan, waarna deze zullen worden vervangen. Voorts vindt het legen van de ORAC's doorgaans niet plaats op andere momenten dan op werkdagen tussen 07.00 uur en 22.00 uur en duurt dit ongeveer 5 tot 10 minuten.
Ten aanzien van de vrees voor stankhinder heeft het college in de Nota van Antwoord toegelicht dat de gemeente nauwelijks klachten over stankoverlast ontvangt. De reden die het college hiervoor geeft is dat de ORAC’s grotendeels onder de grond worden geplaatst en twee halve schalen hebben die tegen elkaar indraaien. Daardoor wordt de stankoverlast tot een minimum beperkt. Daarnaast worden de ORAC’s twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd.
Ten aanzien van de vrees voor inkijk heeft het college zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ook bij een gebruik van de locatie als parkeerplaats inkijk mogelijk is. Het heeft verder ontkend dat het als uitgangspunt hanteert dat ORAC's uitsluitend voor blinde gevels worden geplaatst. Volgens het college is het bij de vaststelling van een plaatsingsplan doorgaans onvermijdelijk dat daarbij ook locaties voor ORAC's worden aangewezen van waaraf inkijk in nabijgelegen woningen mogelijk is.
5.2. De ORAC's bevinden zich op een afstand van ongeveer 2 m van de dichtstbijzijnde voorgevel, zodat wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,50 m die het college aanhoudt. Verder is niet gebleken dat het college als randvoorwaarde of uitgangspunt hanteert dat ORAC's uitsluitend voor blinde gevels worden geplaatst.
De Afdeling ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de verschillende vormen van hinder naar voren heeft gebracht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van de ORAC's dicht bij de voordeuren van hun woningen in dit geval niettemin zo groot zijn, dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, gelet op het bestaan van een geschikte alternatieve locatie. Daartoe wijzen zij op een locatie nabij Kamillestraat 4 die in het ontwerpbesluit nog was voorzien (locatie 50-22E). [appellant] en anderen voeren aan dat zich nabij die locatie geen voordeur van een woning en geen bomen bevinden.
6.1. Het college heeft in de Nota van Antwoord en het verweerschrift naar voren gebracht dat de aangewezen locatie de voorkeur verdient boven de door [appellant] en anderen bedoelde locatie 50-22E, omdat deze centraler ligt en locatie 50-22E voor verschillende woningen tot vergroting van loopafstanden leidt. Ter zitting heeft het college voorts onweersproken gesteld dat zich onder deze locatie een gasleiding bevindt, waardoor ter plaatse ten hoogste één ORAC geplaatst zou kunnen worden. Het college heeft voorts onweersproken naar voren gebracht dat de keuze voor één ORAC op deze alternatieve locatie in plaats van twee ORAC's op de in geding zijnde locatie tot een capaciteitsprobleem zou leiden.
Gelet hierop en gelet op de randvoorwaarden heeft het college in de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieve locatie in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de in geding zijnde locatie.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
163-727.