ECLI:NL:RVS:2016:611

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201507415/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Kom Loosduinen

Op 9 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 11 augustus 2015, waarbij het college een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Kom Loosduinen. De appellant is het niet eens met de aanwijzing van een specifieke locatie voor de plaatsing van de containers nabij zijn woning aan de Lippe-Biesterfeldweg.

De appellant betoogt dat de locatie niet in redelijkheid kan worden aangewezen, omdat inzamelvoertuigen de toegang tot de wijk zouden blokkeren, wat de doorstroming van het verkeer zou belemmeren. Het college heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat het vooroverleg verkeerszaken positief heeft geadviseerd en dat de aangewezen locatie voldoet aan de randvoorwaarden voor de plaatsing van de containers. De Afdeling heeft de argumenten van de appellant niet overtuigend geacht en geconcludeerd dat het college in dit geval niet van zijn uitgangspunten had hoeven afwijken.

Daarnaast heeft de appellant alternatieve locaties voorgesteld, maar het college heeft deze als ongeschikt bestempeld vanwege de aanwezigheid van boomwortels. De Afdeling oordeelt dat het college redelijkerwijs geen aanleiding had om af te wijken van de aanwijzing van de locatie, gezien de randvoorwaarden die zijn gesteld bij de plaatsing van de containers. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201507415/1/A4.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Kom Loosduinen (wijk 95) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, ing. R. van Coevorden en ir. H.W. Terlouw, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Loosduinen aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC’s aan de Bram Frosstraat, nabij de achtertuin van het perceel van [appellant] aan de Lippe-Biesterfeldweg 1 (locatie 95-33B; hierna: de locatie). [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] betoogt dat het college de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, nu inzamelvoertuigen bij het legen van de ORAC's de toegang tot de wijk via de Bram Frosstraat zullen blokkeren, waardoor ook het verkeer op de hoofdrijbaan van de Lippe-Biesterfeldweg ernstig zal worden belemmerd.
3.1. In het verweerschrift heeft het college vermeld dat het vooroverleg verkeerszaken, dat alle locaties beoordeelt, ten aanzien van de locatie positief heeft geadviseerd. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat het bij de aanwijzing van locaties voor ORAC's langs wegen, met het oog op de doorstroming van het verkeer, rekening houdt met een minimale afstand tot kruisingen met hoofdroutes - waartoe het de hoofdrijbaan van de Lippe-Biesterfeldweg rekent - van 7 m. De aangewezen locatie is hiermee in overeenstemming. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college in dit geval van dit uitgangspunt had moeten afwijken en voor de locatie een grotere afstand tot de kruising met de hoofdrijbaan van de Lippe-Biesterfeldweg had moeten aanhouden dan het heeft gedaan. In de gevolgen voor de doorstroming van het verkeer heeft het college dan ook geen grond hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, gelet op het bestaan van geschikte alternatieve locaties ter hoogte van de nabijgelegen bestaande bovengrondse containers langs de secundaire rijbaan van de Lippe-Biesterfeldweg. [appellant] betwist dat nabij die containers geen enkele geschikte locatie kan worden gevonden vanwege aanwezige boomwortels.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] genoemde concrete alternatieve locaties niet geschikt zijn voor het plaatsen van ORAC's. Daartoe heeft het college aangevoerd dat een ter plaatse gegraven proefsleuf heeft uitgewezen dat plaatsing van ORAC's hier zou leiden tot beschadiging van boomwortels van een boom in de directe nabijheid. Nu zich aan de andere kant van de door [appellant] bedoelde bovengrondse containers eveneens bomen bevinden, is volgens het college op die gronden geen geschikte locatie voor de plaatsing van ORAC's voorhanden.
De enkele betwisting door [appellant] biedt geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college dat plaatsing van ORAC's in de directe nabijheid van de bovengrondse containers niet mogelijk is zonder aantasting van wortels van daar aanwezige bomen. Reeds nu een van de randvoorwaarden luidt dat plaatsing van ORAC's zo min mogelijk leidt tot het kappen of verplaatsen van bomen, heeft het college in het door [appellant] voorgestelde alternatief redelijkerwijs geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
163-727.