ECLI:NL:RVS:2016:626

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201500596/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Neerijnen en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

Op 9 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan voor een locatie te Est, vastgesteld door de raad van de gemeente Neerijnen op 13 november 2014. Appellanten, bewoners van Est, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de zaak eerder behandeld en een tussenuitspraak gedaan op 12 augustus 2015, waarin de raad werd opgedragen om binnen 12 weken een gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 8 oktober 2015 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, maar appellanten hebben opnieuw beroep ingesteld, ditmaal tegen het gewijzigde besluit.

De Afdeling heeft in haar uitspraak overwogen dat de raad ten onrechte de verplichting om het beplantingsplan te realiseren heeft gekoppeld aan het in gebruik nemen van de kas in plaats van aan de bouw ervan. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep van appellant sub 2 gegrond is, en het besluit van 13 november 2014 moet worden vernietigd. De beroepen van beide appellanten tegen het gewijzigde besluit van 8 oktober 2015 zijn ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 2, terwijl voor appellant sub 1 geen proceskostenveroordeling is opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid en de juiste toepassing van de wetgeving bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201500596/2/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Est, gemeente Neerijnen,
2. [appellant sub 2], wonend te Est, gemeente Neerijnen,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Est" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende], initiatiefnemer, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2015, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M. de Jong, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.J.L. de Vrees en drs. R.W. Peek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door M.P.H. Pouls en ir. G.J. Beerkens, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 12 augustus 2015 in zaak nr. 201500596/1/R2 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen
om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 13 november 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Est" gewijzigd opnieuw vastgesteld, teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is genoemd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 2] over het nieuwe besluit van 8 oktober 2015 een zienswijze naar voren gebracht. [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit van 8 oktober 2015 nog gronden naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat, hoewel de raad heeft toegelicht dat de aanleg en instandhouding van beplanting, zoals weergegeven in het beplantingsplan, noodzakelijk wordt geacht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene kas en voorts van belang wordt geacht dat de landschappelijke inpassing gelijktijdig dan wel aansluitend aan de bouw van de kas plaatsvindt, de raad de verplichting om het beplantingsplan te realiseren in artikel 3.4.5, onder a, van de planregels ten onrechte heeft gekoppeld aan het in gebruik nemen van de kas in plaats van aan de bouw ervan.
2. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 13 november 2014 is gelet hierop gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak artikel 3.4.5, onder a, van de planregels zodanig aan te passen dat de voorwaardelijke verplichting om de kas landschappelijk in te passen wordt gekoppeld aan de bouw van de kas in plaats van aan het gebruik ervan.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 8 oktober 2015 het plan in zijn geheel opnieuw vastgesteld. Daarbij is artikel 3.4.5, onder a, van de planregels als volgt gewijzigd.
Ingevolge artikel 3.4.5, onder a, van de planregels is de bouw van het bedrijfsgebouw, zijnde de uitbreiding van de tuinbouwkas zoals aangegeven in bijlage 1 bij de regels, uitsluitend toegestaan, indien binnen 6 maanden na de start van de bouwwerkzaamheden de landschappelijke inpassing is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden conform de ‘Landschappelijke inpassing, uitbreiding tuinbouwkas, [locatie], Est’ gedateerd op 6-5-2013 en gewijzigd op 18-6-2014, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
5. Het besluit van 8 oktober 2015 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede onderwerp van het geding.
6. [appellant sub 2] betoogt dat de papieren versie van het gewijzigde plan ten onrechte niet het beplantingsplan bevat waarnaar in artikel 3.4.5, onder a, van de planregels wordt verwezen. Gelet hierop bevat het plan geen verplichting om de kas landschappelijk in te passen en is volgens [appellant sub 2] het besluit in zoverre genomen in strijd met de rechtszekerheid.
De Afdeling overweegt dat in artikel 3.4.5, onder a, van de planregels wordt verwezen naar ‘Landschappelijke inpassing, uitbreiding tuinbouwkas, [locatie], Est’ gedateerd op 6 mei 2013 en gewijzigd op 18 juni 2014, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. Zoals [appellant sub 2] zelf ook opmerkt is in de digitale versie van het bij besluit van 8 oktober 2015 opnieuw vastgestelde plan een link naar deze bijlage opgenomen. Nu ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bij de uitleg van het plan de inhoud van het plan zoals dat elektronisch is vastgesteld beslissend is, is de Afdeling van oordeel dat zich geen rechtsonzekerheid voordoet.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] betoogt dat de raad zich in het gewijzigde plan ten onrechte op het standpunt stelt dat geen contact is geweest tussen de initiatiefnemer van het plan, [belanghebbende], en LTO Nederland. Hij voert aan dat de vader van [belanghebbende] oud LTO bestuurslid is en de stemming in de raad heeft beïnvloed. Volgens [appellant sub 1] is de raad verder ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat 84% van de bevolking van Est tegen de uitbreiding van de kas is. [appellant sub 1] heeft ten aanzien van beide aspecten reeds gronden aangevoerd in het kader van zijn beroep tegen het besluit van de raad van 13 november 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie] te Est".
In hetgeen [appellant sub 1] betoogt ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen dan dienaangaande in de uitspraak van 12 augustus 2015 is overwogen.
Voor zover [appellant sub 1] over het gewijzigde plan betoogt dat de voorziene kas ondanks de landschappelijke inpassing zichtbaar blijft, dat de installaties groter worden en meer geluid zullen produceren, dat het verkeer op De Kraan drukker wordt en dat dit het gevolg is van de omstandigheid dat de initiatiefnemer het glastuinbouwbedrijf niet wil verplaatsen naar een glastuinbouwconcentratiegebied, overweegt de Afdeling het volgende.
[appellant sub 1] heeft deze beroepsgronden niet aangevoerd tegen het besluit van 13 november 2014 waarmee de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Est" heeft vastgesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgronden hiermee dan ook uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Het opnieuw vastgestelde plan is op deze punten niet anders dan het als eerste vastgestelde plan. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Nu niet is gebleken dat [appellant sub 1] deze beroepsgronden niet eerder heeft kunnen aanvoeren, bestaat voor zo’n uitbreiding geen ruimte. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 1] in dit opzicht aanvoert buiten inhoudelijke bespreking blijft.
8. De beroepen van [appellant sub 2] en van [appellant sub 1] tegen het besluit van 8 oktober 2015 zijn ongegrond.
9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 13 november 2014, waarbij het bestemmingsplan "[locatie] te Est" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 13 november 2014;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 8 oktober 2015, waarbij het bestemmingsplan "[locatie] te Est" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Neerijnen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Neerijnen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Plambeck
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
159-532.