201507383/1/A4.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 7 september 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door S. el Boustati, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 8 juli 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Rhododendronstraat ter hoogte van nummer 89 is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
3. [appellant] betoogt dat hij de huisvuilzak niet verkeerd heeft aangeboden en dus niet de overtreder is, zodat het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang ten onrechte gedeeltelijk bij hem in rekening heeft gebracht. Volgens [appellant] is het poststuk mogelijk verkeerd bezorgd en heeft een ander de huisvuilzak op onjuiste wijze aangeboden.
3.1. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Niet in geschil is dat de aangetroffen huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, is de huisvuilzak tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is en daarom de kosten voor verwijdering van de huisvuilzak bij [appellant] in rekening mag brengen, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
3.3. De Afdeling overweegt dat de enkele stelling van [appellant] dat een derde de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden onvoldoende is voor het oordeel dat aannemelijk is dat hij, hoewel de huisvuilzak tot hem herleidbaar is, niet de overtreder is. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en een gedeelte van de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening heeft laten komen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
457-833.