ECLI:NL:RVS:2016:662

Raad van State

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201508513/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor Werktuig & Bouwdienst Denekamp

Op 29 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in een geschil tussen de stichting Stichting Manege Denekamp de Zonnebeek en de gemeente Dinkelland. De stichting had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland, dat op 8 september 2015 het bestemmingsplan 'Verplaatsing Werktuig en Bouwdienst Denekamp, Brandlichterweg ongenummerd' vaststelde, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, dat op 9 oktober 2015 een omgevingsvergunning verleende voor de vestiging van het bedrijf.

De stichting, die een manege beheert nabij het plangebied, vreest dat de nieuwe locatie van het bedrijf negatieve gevolgen zal hebben voor de aantrekkelijkheid van de manege. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de stichting, waaronder de geschiktheid van de nieuwe locatie en de ruimtelijke uitstraling van het bedrijf, overwogen. De raad heeft echter gesteld dat de verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is vanwege ruimtegebrek en dat de herontwikkeling van het terrein van de voormalige stortplaats in lijn is met het provinciale beleid.

Na behandeling van het verzoek op 16 februari 2016, heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de Afdeling in de hoofdzaak het bestreden besluit niet in stand zal laten. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel geeft in de bodemprocedure, maar dat de raad in redelijkheid de gekozen bestemming heeft kunnen toekennen.

Uitspraak

201508513/2/R1.
Datum uitspraak: 29 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Manege Denekamp de Zonnebeek, gevestigd te Denekamp, gemeente Dinkelland,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Dinkelland en het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing Werktuig en Bouwdienst Denekamp, Brandlichterweg ongenummerd" vastgesteld. Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de vestiging van het in het plan voorziene bedrijf.
Tegen deze besluiten heeft onder meer de stichting beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.Y. Rutjes en drs. H.H.J. Pronk, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Werktuig & Bouwdienst Denekamp B.V., vertegenwoordigd door V.H.M. Tijms en F.J.G. Kuiper.
Buiten bezwaren van partijen heeft de raad nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet erin om de vestiging van Werktuig & Bouwdienst Denekamp binnen de gemeente Dinkelland te verplaatsen. De onderneming richt zich in hoofdzaak op loon- en grondwerk. Daarnaast vindt op beperkte schaal verkoop van zand, grind, tuinaarde en dergelijke aan particulieren plaats. De verhuizing wordt noodzakelijk geacht in verband met ruimtegebrek op de huidige locatie aan de Hanzeweg en parkeeroverlast rond die locatie. De locatie waarop het bedrijf volgens het plan zal worden gevestigd, vormt het terrein van een voormalige stortplaats. Dit terrein is thans in gebruik als depot voor grond, zand, groenafval en ander materiaal. Een ander deel van het terrein is bebost. Die bebossing zal volgens het plan grotendeels moeten wijken, maar dit wordt elders in de gemeente gecompenseerd. De door het college verleende omgevingsvergunning voorziet in het kappen van de houtopstand en in de bouw van het nieuwe bedrijfspand van de onderneming. De voorbereiding en bekendmaking van het besluit van de raad en dat van het college heeft op de voet van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd plaatsgevonden.
3. De stichting voert het beheer over een manege die onmiddellijk ten oosten van het plangebied ligt. Ter zitting is naar voren gekomen dat de manege geen paarden huisvest, maar dat deze een rijhal omvat die wordt gebruikt door ruiters die hun paarden elders stallen. De stichting is gekant tegen het plan en de omgevingsvergunning omdat wordt verwacht dat de situering van de manege daardoor minder aantrekkelijk wordt.
Naar de mening van de stichting is de voorziene nieuwe bedrijfslocatie van Werktuig & Bouwdienst Denekamp ongeschikt voor die functie gezien de ligging in het buitengebied. De raad heeft ten onrechte aan deze locatie vastgehouden zonder alternatieven te onderzoeken. Volgens de stichting heeft de raad verder de ruimtelijke uitstraling van het bedrijf onderschat. In dat verband heeft zij naar voren gebracht dat het bedrijf valt onder categorie 3.2 en niet onder categorie 2 als bedoeld in de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Daarnaast heeft de raad volgens de stichting de activiteit reparatie en onderhoud in het bedrijf ten onrechte van ondergeschikte aard geacht en is geen rekening gehouden met het gebruik van een puinbreker binnen het bedrijf. De stichting heeft voorts betoogd dat de in het plan voorziene geluidwerende keerwand aantasting van het landschap en het uitzicht vanaf het terrein van de manege oplevert. Zij is er ook niet van overtuigd dat deze wand afdoende bescherming tegen geluidoverlast biedt. Verder gaat volgens haar door het vellen van de houtopstand een natuurlijke buffer in de omgeving verloren. De stichting heeft tenslotte betoogd dat in de toelichting bij het plan ten onrechte geen heldere paragraaf over planschade is opgenomen.
4. Van de kant van de raad is gewezen op het beleid van de provincie Overijssel zoals dat is neergelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: KGO) en zoals dat ook door de gemeente Dinkelland wordt gevolgd. Dit beleid laat meer dan voorheen nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied toe, mits die gelijk opgaan met verbeteringen in de ruimtelijke kwaliteit. Volgens de raad past de in het plan voorziene herontwikkeling van het terrein van de voormalige stortplaats hierin.
4.1. Eerst in de hoofdzaak zal de Afdeling definitief kunnen beoordelen of de raad, gelet op het vorenstaande, in redelijkheid de gekozen bestemming heeft kunnen toekennen. Voorshands heeft de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om te veronderstellen dat die beoordeling in het nadeel van de raad zal uitvallen. In de plantoelichting is uiteengezet dat verplaatsing naar bestaande bedrijventerreinen geen optie is, in verband met de omvang en aard van Werktuig & Bouwdienst Denekamp. Gelet op het werkgebied van het bedrijf geniet een nieuwe locatie in de kernrandzone van Denekamp de voorkeur. Verder wenst de raad juist de in geding zijnde voormalige stortplaats te herontwikkelen op een wijze als voorzien in het plan, teneinde in het kader van KGO de ruimtelijke kwaliteit van de locatie te verbeteren door sanering van de verontreinigde bodem ter plaatse. Gelet op een en ander was de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gehouden nader onderzoek naar alternatieve locaties te verrichten.
5. De raad heeft verder naar voren gebracht dat het bedrijf zich niet richt op groothandel en dat de indeling in categorieën uit de VNG-brochure derhalve niet van toepassing is voor zover die op dat type bedrijvigheid is toegesneden. De raad heeft er tevens op gewezen dat binnen het bedrijf alleen reparatie en onderhoud plaatsvinden voor zover het eigen materieel betreft en dat het gebruik van een puinbreker uitdrukkelijk is verboden in de planregels.
5.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu het bedrijf zich niet bezighoudt met groothandel, zich ondanks de relatief grote oppervlakte van het terrein als geheel geen situatie voordoet die valt onder categorie 3.2 van de VNG-brochure. Verder komt het de voorzieningenrechter voor dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat nu alleen reparatie en onderhoud van eigen materieel plaatsvinden, deze activiteiten geacht moeten worden een incidenteel karakter te hebben. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de stichting te volgen in haar stelling dat de raad de ruimtelijke uitstraling van die activiteiten heeft onderschat. Tevens heeft de raad met juistheid opgemerkt dat in artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder f, van de planregels een verbod is opgenomen op het gebruik van een puinbreker.
6. Uit artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels en de daarbij behorende bijlage vloeit voort dat de door de stichting bedoelde geluidwerende wand slechts langs een beperkt gedeelte van de erfgrens zal zijn gesitueerd. Ter zitting is van de kant van de raad en de Werktuig & Bouwdienst Denekamp nader toegelicht dat het gaat om ongeveer 13 meter aan de zuidoostzijde van het terrein. Bovendien zal ingevolge artikel 3, lid 3.4.2, op de strook grond tussen de keerwand en de erfgrens met de manege een afschermende groenvoorziening aanwezig moeten zijn. Dit geldt ook voor de strook tussen het bedrijfspand en de erfgrens. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aantasting van het landschap en van het uitzicht vanaf de manege aldus in voldoende mate worden tegengegaan. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende akoestisch rapport niet deugdelijk is en dat de raad de in dat rapport aanbevolen keerwand niet toereikend mocht achten uit een oogpunt van voorkoming of beperking van geluidhinder. Verder wordt opgemerkt dat de te kappen houtopstand niet aan de zijde van het plangebied ligt waar de manege is gesitueerd, en dat langs de tussengelegen erfgrens thans reeds een groenvoorziening aanwezig is. Daardoor bestaat vanaf de manege slechts in beperkte mate zicht op de houtopstand. In verband daarmee kan niet met vrucht worden gesteld dat de stichting door het vellen van de houtopstand in ernstige mate wordt benadeeld.
7. Afdeling 6.1 van de Wro kent een regeling voor tegemoetkoming in schade. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rustte op de raad niet de verplichting om in aanvulling daarop in de toelichting op het plan een paragraaf over planschade op te nemen, nog daargelaten of dit aspect naar zijn aard aanleiding zou kunnen geven tot het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in hetgeen bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening naar voren is gebracht, geen aanleiding ziet om te verwachten dat de Afdeling in de hoofdzaak het bestreden besluit niet in stand zal laten. Gelet daarop wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2016
195.