201508789/2/R1.
Datum uitspraak: 29 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.M.F. Notermans en mr. M.C.T. Linders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van de andere partij heeft de raad nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het gebied onmiddellijk ten noordwesten van het centrum van Heerlen. Het bestemmingsplan heeft het karakter van een beheerplan en maakt in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
3. [verzoeker] heeft het van het plangebied deel uitmakende perceel [locatie] in eigendom. Op dit perceel heeft hij in het verleden een winkel geëxploiteerd waar keukens met toebehoren werden verkocht. Deze activiteit is echter gestaakt nadat de desbetreffende panden in 2003 en 2005 door brand waren verwoest. [verzoeker] is gekant tegen het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord" omdat dit detailhandel in keukens op het perceel uitsluit en terugkeer van de winkel daardoor niet langer is toegestaan.
4. De raad is van opvatting dat de aanwezigheid van solitair gelegen winkels zoals de voormalige winkel van [verzoeker] in planologisch opzicht onwenselijk is. De raad heeft geen aanleiding gezien om niettemin detailhandel in keukens toe te staan op het perceel van [verzoeker], aangezien [verzoeker] in de jaren na de verwoesting van zijn panden geen initiatief heeft genomen tot herbouw en in het bijzonder geen aanvraag heeft ingediend voor een daartoe strekkende omgevingsvergunning.
5. De raad heeft bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening terecht betoogd dat schorsing van het bestreden besluit [verzoeker] niet zou baten. Indien [verzoeker] alsnog een aanvraag om een omgevingsvergunning voor herbouw van de winkel zou indienen, zou die aanvraag ingeval van schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan immers moeten worden aangehouden op de voet van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een verdergaande voorlopige voorziening die inhoudt dat het perceel van [verzoeker] geacht moet worden te voldoen aan de planologische voorwaarden voor vergunningverlening, acht de voorzieningenrechter los van de inhoudelijke aspecten van de zaak te verstrekkend. Daartoe wordt overwogen dat een dergelijke voorziening in feite geen voorlopig maar een definitief karakter zou hebben.
6. In verband met het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Eerst in de hoofdzaak zal de Afdeling kunnen beoordelen of de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om detailhandel in keukens op het perceel van [verzoeker] uit te sluiten. Gelet op de belangen van [verzoeker] zal de voorzieningenrechter bevorderen dat de verdere behandeling door de Afdeling met voorrang ter hand wordt genomen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2016
195.