201507384/1/A4.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Bloemenbuurt West (wijk 50) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Bloemenbuurt West aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's aan de Hyacinthweg ter hoogte van het pand op nummer 37 (locatie 50-10B). [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen, omdat hij vreest voor overlast als gevolg van het gebruik van de ORAC's. Daarnaast kan [appellant] zich niet verenigen met het in het definitieve plaatsingsplan vervallen van de in het ontwerpbesluit aangewezen locaties voor de plaatsing van ORAC’s aan de Daal en Bergselaan (locaties 50-06A en 50-07A).
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd.
3. [appellant] betoogt dat het college de aanwijzing van de locaties 50-06A en 50-07A voor de plaatsing van ORAC’s aan de Daal en Bergselaan ten onrechte heeft laten vervallen in het definitieve plaatsingsplan. Volgens hem ontstaat hierdoor een ongewenste situatie, omdat bewoners van de Daal en Bergselaan voor het wegbrengen van hun huisvuil een grote afstand moeten afleggen naar de ORAC's aan de Hyacinthweg. Daarbij wijst [appellant] in het bijzonder op een recent gesplitste woning. De loopafstand vanuit een van de woningen die na splitsing is ontstaan voldoet niet aan de in de randvoorwaarden vastgelegde maximale loopafstand, aldus [appellant]. Ook stelt [appellant] dat de keukens van de woningen aan de Daal en Bergselaan zich veelal op hetzelfde niveau bevinden als die laan, zodat het voor de hand ligt dat de bewoners hun huisvuil willen wegbrengen naar een ORAC in die laan.
3.1. Het college heeft in de Nota van Antwoord gemotiveerd dat in het definitieve plaatsingsplan is besloten de plaatsing van ORAC’s aan de Daal en Bergselaan te laten vervallen, omdat bewoners van de Daal en Bergselaan gebruik kunnen maken van de ORAC’s aan de Hyacinthweg. Voorts heeft het college in het verweerschrift van 22 januari 2016 en ter zitting aan de hand van een kaart toegelicht dat aan de zijde van de Daal en Bergselaan met huisnummers 60 tot en met 98 een gasleiding is gelegen, zodat plaatsing van ORAC's daar niet mogelijk is. Aan de overzijde is een waterleiding gelegen. De ORAC's zouden daar op 80 cm afstand van de waterleiding worden geplaatst, waar een richtlijn van drinkwaterbedrijf Dunea aangeeft dat deze afstand groter dan 1 m moet zijn. Het risico op schade aan de waterleiding bij plaatsing van ORAC's aldaar is dan ook groot, aldus het college.
3.2. Uit de overgelegde kaart en de daarop gegeven toelichting door het college is gebleken dat ter plaatse van de locaties waar ORAC’s aan de Daal en Bergselaan waren voorzien leidingen aanwezig zijn, waardoor plaatsing van ORAC’s op de locaties 50-06A en 50-07A niet mogelijk is. De enkele niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat plaatsing aan de Daal en Bergselaan wel mogelijk is, biedt geen grond voor een ander oordeel. Reeds hierom heeft het college in redelijkheid van plaatsing van ORAC’s aan de Daal en Bergselaan af kunnen zien. Voorts biedt het betoog dat door het laten vervallen van locaties 50-06A en 50-07A de maximaal toegestane loopafstand van een door splitsing ontstane woning tot locatie 50-10B wordt overschreden geen grond voor het oordeel dat het college de locaties niet had mogen laten vervallen, nu dat betoog er niet aan afdoet dat plaatsing van ORAC’s op die locaties niet mogelijk is door de aanwezigheid van leidingen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] voert aan dat hij geluidhinder ondervindt van de ORAC’s aan de Hyacinthweg. Omdat huishoudens van de Daal en Bergselaan ook gebruik moeten maken van de ORAC’s aan de Hyacinthweg wordt de druk op die ORAC’s verhoogd en neemt daarom de geluidhinder toe, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het laten vervallen van de ORAC’s aan de Daal en Bergselaan de druk op en geluidhinder vanwege de ORAC's aan de Hyacinthweg onaanvaardbaar groot wordt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college in de Nota van Antwoord onweersproken heeft toegelicht dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers, zodat het in de ORAC's plaatsen van een huisvuilzak niet of nauwelijks geluidhinder veroorzaakt. Dat huishoudens van de Daal en Bergselaan ook gebruik moeten maken van de ORAC’s aan de Hyacinthweg maakt dat niet anders. Voorts is van belang dat, naar evenmin is weersproken, het legen van de ORAC's doorgaans niet plaatsvindt op andere momenten dan op werkdagen tussen 07.00 uur en 22.00 uur en niet meer dan ongeveer 5 tot 10 minuten duurt. Het is dan ook niet aannemelijk dat zich als gevolg van het gebruik van de ORAC's aan de Hyacinthweg onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid locatie 50-10B voor de plaatsing van ORAC’s heeft kunnen aanwijzen, nu in de omgeving van de locatie een geschiktere locatie voor de ORAC’s kan worden gevonden. [appellant] voert daartoe aan dat de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van ORAC’s ter hoogte van de kruising met de Kamillestraat en de percelen Hyacinthweg 31 en 33 het meest voor de hand ligt. Aanwijzing van die locatie levert de grootste afstand op tot omliggende woningen, zonder afbreuk te doen aan de bereikbaarheid, aldus [appellant]. Daarnaast acht [appellant] het onbegrijpelijk dat de in het ontwerp-plaatsingsplan aangewezen locatie voor de ORAC’s ter plaatse van het perceel Hyacinthweg 35 in het definitieve plan is veranderd in de locatie ter plaatse van het perceel Hyacinthweg [..], waardoor de ORAC’s dichterbij zijn woning worden geplaatst.
5.1. Locatie 50-10B is op zichzelf geschikt voor de plaatsing van ORAC’s. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem aangevoerde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van een van die locaties had moeten kiezen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ook in de nabijheid van die alternatieve locaties woningen zijn gelegen, evenals ter plaatse van locatie 50-10B het geval is.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
457-833.