201508976/1/R6.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Oss,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Horzak Noord - Oss - 2015" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2016, waar [appellanten], bij monde van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Steemers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] woont op het adres [locatie 1] te Oss. [appellant B] woont op het adres [locatie 2] te Oss. Het terrein tussen de woningen op beide percelen ligt braak. Het perceel wordt aan de oost- en noordzijde begrensd door de Neerveldstraat, die doodloopt bij de woning van [appellant A].
Aan het terrein zijn de bestemmingen "Wonen - Vrijstaand" en "Tuin" toegekend. Verder is voorzien in drie bouwvlakken. Daarnaast is de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" toegekend aan het terrein. Ingevolge artikel 21, lid 21.2, van de planregels kunnen de voornoemde bestemmingen worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen - Halfvrijstaand", "Wonen - Rijen" en "Tuin".
[appellanten] kunnen zich niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan kent voor het braakliggende perceel.
2. De raad betoogt dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [appellant A] geen zienswijze over het ontwerp van het plan naar voren heeft gebracht.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant A] heeft geen zienswijze over het ontwerp van het plan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8.1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerp van het plan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor. [appellant A] is niet in een nadeliger positie ten opzichte van het ontwerp van het besluit, waarin de wijzigingsbevoegdheid al was opgenomen. Verder heeft [appellant A] ter zitting toegelicht dat hij op basis van eerdere communicatie met het gemeentebestuur meende persoonlijk op de hoogte te worden gehouden van de procedure. Hij heeft verder ter zitting verklaard dat hij de publicatie in het huis-aan-huisblad heeft gemist. De Afdeling overweegt dat het voor rekening van [appellant A] komt dat hij kennis neemt van de wettelijk voorgeschreven publicaties, hetgeen hij niet gedaan heeft. Het voorgaande betekent dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk is.
3. De raad stelt voorts dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat in het beroep niet wordt ingegaan op de specifieke belangen en situatie van [appellant B] noch wordt ingegaan op de reactie op de zienswijze van [appellant B] in de nota van zienswijzen. Ook is in het beroepschrift niet gesteld dat dit mede namens [appellant B] wordt ingediend.
3.1. In het beroepschrift is, anders dan de raad betoogt, vermeld dat dit mede namens [appellant B] wordt ingediend. Aan het beroepschrift is voorts een volmacht gehecht, waarin [appellant B] [appellant A] machtigt om namens hem beroep in te stellen. Anders dan de raad stelt, is het beroep voor zover [appellant A] dit namens [appellant B] heeft ingesteld daarom ontvankelijk. Hetgeen de raad stelt over de gronden die [appellant A] heeft aangevoerd, heeft geen betrekking op de eisen die de Awb stelt aan de ontvankelijkheid van het beroep, maar speelt een rol in het kader van het relativiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb.
3.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Het voorgaande brengt in dit geval met zich dat [appellant A] als gemachtigde van [appellant B] uitsluitend beroepsgronden naar voren kan brengen die betrekking hebben op de belangen van [appellant B]. De gronden die [appellant A] in het beroepschrift naar voren heeft gebracht, zijn evenwel grotendeels niet vanuit zijn hoedanigheid als gemachtigde van [appellant B] ingediend, maar vanuit zijn eigen belangen. De Afdeling zal hierna beoordelen in hoeverre ingeroepen rechtsregels gelet op het belang van [appellant B] kunnen leiden tot vernietiging en in hoeverre aan de behandeling van deze gronden kan worden toegekomen, gelet op artikel 8:69a van de Awb.
4. [appellant B] betoogt dat artikel 21, lid 21.2, onder i, van de planregels ten onrechte er in voorziet dat bebouwing op een afstand van 3 meter van de erfgrens van het perceel [locatie 1] kan worden opgericht. Dit zal een aantasting van de privacy met zich brengen.
De Afdeling stelt vast dat het perceel [locatie 1] in eigendom is van [appellant A] en niet van [appellant B]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan [appellant A] alleen nog als gemachtigde optreden voor [appellant B] en niet voor zijn eigen belang opkomen. Eveneens op grond van het bovenstaande kan [appellant B] niet opkomen voor de belangen van [appellant A]. De Afdeling zal dit betoog over het perceel [locatie 1] dan ook buiten beschouwing laten.
5. [appellant B] betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte voorziet in een maximaal aantal woningen van 8 en het maximum aantal wooneenheden aaneen gebouwd van 4. Volgens hem zal bebouwing van deze omvang de samenhang en ruimte opzet van de omgeving, die bestaat uit vrijstaande woningen, aantasten. Hij voert in dit verband aan dat de raad ook had kunnen voorzien in extra kavels ten noorden van zijn woning.
5.1. In lid 21.2, onder a en onder c, van de planregels is een maximum aantal woningen van 8 en een maximum aantal wooneenheden aaneen gebouwd van 4 voorgeschreven. Ingevolge het bepaalde onder f geldt een maximum bouwpercentage voor het totale gebied van 40%.
5.2. Volgens de raad blijft het maximale bebouwingspercentage gelijk aan dat van het hiervoor geldende plan, ook als 8 woningen op het terrein worden gebouwd. Verder ligt aan de westzijde van de Neerveldstraat de woonwijk Horzak-Noord. De oostzijde van de straat, waar de woning van [appellant B] staat, vormt een open, agrarisch gebied met weinig woningen en vormt een wig tussen een groot bedrijventerrein en de woonwijk waarin het plan voorziet. De raad stelt dat vanwege dit bedrijventerrein nieuwe woningen in deze zone niet wenselijk zijn. Ook vanwege het open, landelijke beeld van de agrarische gronden aan de oostzijde van de Neerveldstraat zijn nieuwe woningen niet wenselijk.
5.3. Met zijn enkele stelling dat 8 woningen de ruimtelijke opzet van het gebied aantasten, heeft [appellant B] niet inzichtelijk gemaakt waarom dit zo is. De raad heeft zich, mede gezien het bebouwingspercentage van 40% voor het perceel, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de ruime opzet van de omgeving niet zo ernstig is, dat het plan niet op deze wijze had kunnen worden vastgesteld. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nieuwe woningen aan de noordzijde van de woning van [appellant B] gelet op het nabije bedrijventerrein en het open agrarisch karakter niet wenselijk zijn en daarmee niet in aanmerking komen als alternatief voor de wijzigingsbevoegdheid waartegen [appellant B] zich keert. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de bebouwingsmogelijkheden in lid 21.2 van de planregels, in ieder geval wat betreft goot- en nokhoogtes en bebouwingspercentage van het perceel overeenstemmen met het hiervoor geldende plan. Het betoog faalt.
6. [appellant B] betoogt dat de Neerveldstraat onvoldoende ruimte biedt voor het verkeer van en naar de nieuwe woningen. Hij vreest dat de verkeersveiligheid niet gegarandeerd is.
6.1. In de nota van zienswijzen is vermeld dat de Neerveldstraat erg smal is en dat er plannen zijn tot enige verbreding van de weg. Op de zitting heeft de raad gesteld dat de Neerveldstraat de te verwachten toename van verkeer vanwege de potentieel vijf extra woningen ten opzichte van de 3 woningen die bij recht kunnen worden gebouwd, kan verwerken. [appellant B] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat de Neerveldstraat aan weerskanten enigszins verbreed kan en zal worden, als de woningen gebouwd zijn. Hij heeft daartoe verklaard dat hij eigenaar is van de grond naast de weg en dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan de verbreding. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant B] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat voor onaanvaardbare verkeershinder moet worden gevreesd en dat de raad om die reden het plan in zoverre niet had kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
7. [appellant B] stelt dat de raad onvoldoende heeft gecommuniceerd met omwonenden over de opzet van bebouwing zoals die nu in het plan is vastgelegd. Volgens hem is in gesprekken met omwonenden voorafgaand aan de vaststelling van het plan een andere opzet van de bebouwing getoond.
De Afdeling overweegt dat de Wet ruimtelijke ordening en de Awb niet verplichten tot communicatie met omwonenden voorafgaand aan het opstellen van ontwerp van het plan over de eventuele invulling van de gronden binnen het plangebied. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant B], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
361.