ECLI:NL:RVS:2016:713

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
201506824/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor tijdelijke huisvesting van arbeidskrachten in Peel en Maas

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 maart 2016 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas" dat op 26 mei 2015 door de raad van de gemeente Peel en Maas is vastgesteld. Appellant, handelend onder de naam [bedrijf] en wonend te Maasbree, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op 17 februari 2016, waarbij zowel appellant als de raad vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak aanwezig waren. De Raad heeft overwogen dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Appellant betoogde dat hij een omgevingsvergunning had aangevraagd voor de verbouwing van een deel van zijn perceel naar een woonbestemming, maar dat deze niet van rechtswege was verleend. De Raad oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan en dat de raad terecht had besloten geen woonbestemming toe te kennen aan het perceel. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201506824/1/R1.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
en
de raad van de gemeente Peel en Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2015, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor locaties waar huisvesting van (tijdelijke) arbeidskrachten plaatsvindt en die voldoet aan de beleidsregels die de raad hieromtrent heeft gesteld.
Het geschil
3. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Maasbree. Op dit perceel rust ingevolge het plan een recreatieve bestemming. [appellant] wenst een woonbestemming voor een gedeelte van het perceel, namelijk het gedeelte waarop het voorste deel van het meest zuidelijke gebouw is gelegen. Omdat in het plan ten behoeve van dit deel van het gebouw geen woonbestemming is opgenomen, vreest hij dat de toekomstige gebruiksmogelijkheden - en daarmee de waarde - ervan worden beperkt. [appellant] heeft in 2011 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van dit deel van het gebouw ten behoeve van de functie "wonen". Hij stelt dat deze vergunning van rechtswege is verleend, doordat de raad niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist. Het vergunde had volgens [appellant] daarom in de vorm van een woonbestemming in het plan moeten worden opgenomen. Daarnaast wordt dit deel van het gebouw volgens [appellant] al sinds jaar en dag als woning gebruikt en is de toekenning van een woonbestemming ook daarom gerechtvaardigd.
Het plan voorziet tevens in de aanduiding "functieaanduiding specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting [locatie]". Deze aanduiding is toegekend aan een deel van het perceel waarop een ander gebouw is gelegen. Het beroep van [appellant] is hiertegen slechts gericht voor zover het de huisnummering betreft.
4. De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep
5. [appellant] voert aan dat hij op 29 juli 2011 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het (her)bouwen van het pand ten behoeve van een woonfunctie. Bij brief van 15 augustus 2011 is hem door het college van burgemeester en wethouders een ontvangstbevestiging gezonden. In deze brief was tevens vermeld dat de beslistermijn 26 weken bedroeg en eenmalig met zes weken kon worden verlengd. Volgens de brief moest uiterlijk op 27 januari 2012 een besluit op de aanvraag zijn genomen. Omdat het college op 27 januari 2012 nog niet op de aanvraag had besloten, betoogt [appellant] dat de vergunning van rechtswege is verleend.
[appellant] betoogt in dit verband eveneens dat het college hem heeft verzocht de aanvraag aan te passen in die zin, dat het (her)bouwen van het pand niet ten behoeve van een woonfunctie, maar van een logiesfunctie zou worden uitgevoerd. Daarbij heeft het college volgens [appellant] echter ten onrechte verzuimd te vermelden dat de reden hiervoor was gelegen in de strijd van de oorspronkelijke aanvraag met het geldende bestemmingsplan. Nu hij er niet van op de hoogte was dat zijn oorspronkelijke aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan, stelt [appellant] dat hij niet de kans heeft gehad de aanvraag gericht aan te passen.
5.1. De raad geeft te kennen dat de op 29 juli 2011 aangevraagde omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van het pand op het perceel ten behoeve van een woonfunctie, niet van rechtswege is verleend. De aanvraag zag op het slopen en herbouwen van (een deel van) het pand ten behoeve van de realisering van vijf huurwoningen. De aanvraag was dus, zo stelt de raad, in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" dat destijds gold voor het perceel en waarin niet in een zelfstandige woonbestemming op het perceel werd voorzien: op het perceel was slechts het wonen in een bedrijfswoning toegestaan. Daarom diende voor de voorbereiding van de beschikking volgens de raad de uitgebreide voorbereidingsprocedure te worden gevolgd. De raad stelt zich op het standpunt dat een beschikking die door middel van de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden voorbereid, niet van rechtswege kan worden verleend, omdat de toepasselijke wettelijke bepalingen hieraan in de weg staan.
5.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] op 29 juli 2011 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het (her)bouwen van het pand. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] ingevuld dat hij voornemens was het bouwwerk als woning te gebruiken. Blijkens de verbeelding en de regels bij het destijds geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997", rustte op het desbetreffende perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie -1". Het plan voorzag niet in een zelfstandige woonbestemming, maar alleen in het wonen in een bedrijfswoning op het perceel. De aanvraag van [appellant] van 29 juli 2011 betreft daarom - ingevolge artikel 2.10, tweede lid Wabo - niet slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, maar moet tevens worden aangemerkt als een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Voor de voorbereiding van dergelijke aanvragen geldt ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo, de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Ingevolge artikel 3:10, vierde lid, van de Awb kan in dat geval geen omgevingsvergunning van rechtswege worden verleend. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omgevingsvergunning zoals die door [appellant] op 29 juli 2011 is aangevraagd, niet van rechtswege is verleend.
De stelling van [appellant] dat het college hem had moeten melden dat de aanpassing waarom werd verzocht, betrekking had op de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied 1997", doet hieraan niet af. Het wel of niet doen van een dergelijke mededeling is immers niet van invloed op de wijze waarop de hiervoor aangehaalde, wettelijke bepalingen moeten worden uitgelegd.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt vervolgens dat de raad ook om een andere reden aan een gedeelte van zijn perceel een woonbestemming had moeten toekennen. Hij stelt hiertoe dat op het perceel van oudsher twee woningen aanwezig zijn. Eén van die woningen bevindt zich in het meest zuidelijk gelegen gebouw.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan het gehele perceel terecht de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend. Hij voert hiertoe aan dat het perceel ook in de twee voorheen geldende bestemmingsplannen steeds een recreatieve bestemming heeft gehad en dat de aanwezigheid van twee zelfstandige woningen op het perceel derhalve nooit is toegestaan. Dat [appellant] een gedeelte van het perceel wel als zodanig (heeft) gebruikt, doet hieraan volgens de raad niet af.
6.2. De Afdeling stelt vast dat aan het perceel van [appellant] in zijn geheel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend. Ingevolge de planregels mag op gronden met deze bestemming een woning in de vorm van een bedrijfswoning aanwezig zijn, maar is niet toegestaan dat daarnaast op een andere manier wordt voorzien in permanente of tijdelijke bewoning (artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder h, gelezen in samenhang met lid 9.4.1, aanhef en onder h, van de planregels). Verder bepalen de planregels dat het gebruik van bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit geldt niet voor het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan (artikel 27, lid 27.2, onder a en d, van de planregels).
Voorts stelt de Afdeling vast dat in het voorheen geldende plan "Buitengebied Peel en Maas", door de raad vastgesteld op 5 november 2013, eveneens een recreatieve bestemming aan het gehele perceel was toegekend. Op grond van de planregels bij dat plan was permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen op het perceel - met uitzondering van de bedrijfswoning - evenmin toegestaan (artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder n, gelezen in samenhang met lid 22.4.1, aanhef en onder g, van de planregels). In de planregels bij dit plan was eveneens bepaald dat het gebruik van bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd was, mocht worden voortgezet. Dit gold niet voor het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvóór geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan (artikel 58, lid 58.2, onder a en d, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas"). Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpplan "Buitengebied Peel en Maas" in 2012, waarin de recreatieve bestemming van het perceel werd gehandhaafd, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht. Hierin stelde hij dat ten onrechte geen tweede woonfunctie in dat plan was opgenomen. De raad heeft de zienswijze niet overgenomen. [appellant] is vervolgens niet tegen de vaststelling van het plan in beroep gegaan.
De Afdeling stelt vervolgens vast dat het daarvóór geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997", door de raad vastgesteld op 19 februari 1998, aan het gehele perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden - kampeerverblijf-/boerderij" toekende. De planregels bij dat plan bepaalden dat op gronden met deze bestemming één bedrijfswoning was toegestaan (artikel 8, lid 3, aanhef en onder b). Ook dit plan voorzag in een overgangsbepaling op grond waarvan het gebruik van bouwwerken in strijd met het plan mocht worden voortgezet als het reeds was aangevangen toen het plan van kracht werd. Gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan, niet krachtens de overgangsbepaling van dat plan was toegestaan en niet langer dan twee jaar onafgebroken had voortgeduurd, was hiervan uitgezonderd (artikel 23, leden 23.2 en 23.3, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1997"). [appellant] is niet opgekomen tegen het besluit tot vaststelling van het plan "Buitengebied 1997".
6.3. Voor zover het betoog van [appellant] aldus moet worden begrepen dat het gebruik van een deel van het meest zuidelijke gebouw als tweede, zelfstandige woning onder het overgangsrecht valt, overweegt de Afdeling als volgt.
[appellant] heeft gesteld dat hij het perceel in 1991 heeft gekocht, in de veronderstelling dat daarop twee woningen aanwezig mochten zijn. Ten tijde van de koop werd op het perceel niet gewoond, aldus [appellant]. Sinds eind jaren ’90 zijn op het perceel volgens [appellant] feitelijk weer twee zelfstandige woningen aanwezig.
De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat op het perceel ten tijde van de aankoop door [appellant] een agrarische bestemming rustte. Voorts staat vast dat met de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" een recreatieve bestemming op het perceel is komen te rusten, die in de opvolgende plannen is gehandhaafd. Het gebruik van gebouwen voor bewoning - anders dan de bedrijfswoning - is in geen van deze plannen in overeenstemming met de toegekende bestemming.
De Afdeling overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen [appellant] ter zitting heeft gesteld niet duidelijk is geworden wanneer het gebruik als woning precies is aangevangen en of het sindsdien onafgebroken heeft voortgeduurd. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruik van de tweede woning op het perceel onder de beschermende werking van het overgangsrecht is komen te vallen.
Het betoog faalt.
6.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [appellant] met de aanvraag omgevingsvergunning van 29 juli 2011 kennelijk heeft beoogd ter plaatse van het meest zuidelijke gebouw op het perceel een zogeheten logiesgebouw te willen realiseren, maar dat hij op die locatie planologisch een woonbestemming wenst te behouden respectievelijk te verkrijgen. De Afdeling stelt vast dat nu in voorgaande bestemmingsregelingen geen woonbestemming was opgenomen, geen sprake is van inperking van planologische mogelijkheden. Voorts ziet de Afdeling in de stelling van [appellant] dat van oudsher op het perceel twee woningen aanwezig zijn geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan het perceel geen woonbestemming toe te kennen. Een dergelijke bestemming zou slechts gerechtvaardigd zijn als daartegen vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen bezwaren bestaan. Nu de raad heeft gesteld dat toekenning van een woonbestemming aan (een deel van) het perceel in strijd is met het gemeentelijk beleid - dat juist is gericht op het schrappen van plancapaciteit - heeft hij naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten daarvan af te zien.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat de raad de huisnummering van de huisvestingslocaties voor (tijdelijke) arbeidskrachten niet op logische wijze heeft vastgesteld. De locaties zijn oneven genummerd, terwijl de overige oneven huisnummers zich aan de overkant van de straat bevinden. Dit zal volgens [appellant] leiden tot overlast vanwege verwarring en zoekbewegingen in de straat.
7.1. De Afdeling overweegt dat de nummering van de locaties niet in het plan is geregeld. Omdat de huisnummering buiten de reikwijdte van het plan valt, moet deze beroepsgrond buiten beschouwing blijven.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Helder w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
195-831.
BIJLAGE
* Bij rechtsoverweging 5.2
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Afdeling 3.4. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Artikel 3:10
1. Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging van een besluit.
3. Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.
4. Indien deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is paragraaf 4.1.3.3. niet van toepassing.
Paragraaf 4.1.3.3. Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Artikel 4:20a
1. Deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
2. Paragraaf 4.1.3.2 is niet van toepassing indien deze paragraaf van toepassing is.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen, (…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12; (…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…)
Artikel 3.7
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…)
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
b. (…)
* Bij rechtsoverweging 6.2
Planregels bij het bestemmingsplan "Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten Peel en Maas"
Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kleinschalig kamperen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1';
b. recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
c. een kampeerboerderij met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
d. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend ten behoeve van opslag;
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - slechtweervoorziening' uitsluitend ten behoeve van een slechtweervoorziening en opslag van recreatieartikelen en - benodigdheden;
g. een wijnschuur en proeflokaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wijnschuur en proeflokaal';
h. wonen in een bedrijfswoning;
i. ter plaatse van de aanduiding:
1. 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting groenstraat 4' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten op een recreatieterrein in bestaande bebouwing en stacaravans tot maximaal 62 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 9.4.4;
2. 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting provincialeweg 4' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten op een recreatieterrein in bestaande bebouwing en in chalets tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 9.4.5;
3. 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing groenstraat 4.' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.6;
4. 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing provinciale weg 4' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 41 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.7;
met daaraan ondergeschikt:
(…)
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. horeca, behoudens toegestaan krachtens artikel 9.1;
b. huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten, behoudens toegestaan krachtens artikel 9.1;
c. geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
d. kamerverhuur;
e. woningsplitsing;
f. detailhandel;
g. evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 9.4.2;
h. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, recreatiewoningen, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken, uitgezonderd de bedrijfswoning;
i. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
j. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn;
k. het plaatsen van stacaravans, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
Artikel 27 Overgangsrecht
27.2 Overgangsrecht gebruik
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas"
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kleinschalig kamperen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1';
b. recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
c. verblijfsrecreatieve inrichting met alternatieve kampeervormen, kampeermiddelen en interne en externe pensionkamers met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, het houden van dieren voor het maken van ezeltochten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 6';
d. zomerhuisjesterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4';
e. een verlijfsrecreatieve inrichting gecombineerd met bed & breakfast, een theehuis in combinatie met een conferentiecentrum, een gastenverblijf en 8 grashellingdak-recreatiemiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 5'
f. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 7';
g. een bed & breakfast, uisluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
h. een kampeerboerderij met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
i. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
j. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend ten behoeve van opslag;
k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend een parkeerterrein;
l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - slechtweervoorziening' uitsluitend ten behoeve van een slechtweervoorziening en opslag van recreatieartikelen en - benodigdheden;
m. een winterstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - winterstalling';
n. wonen in een bedrijfswoning;
o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' de landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 3 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.4.2;
p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' , tevens voor bedrijven in voormalige agrarische bebouwing;
met daaraan ondergeschikt:
(…)
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. horeca, behoudens toegestaan krachtens artikel 22.1;
b. geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
c. kamerverhuur;
d. woningsplitsing;
e. detailhandel;
f. evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 22.4.3;
g. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, recreatiewoningen, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken, uitgezonderd de bedrijfswoning;
h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
i. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn;
j. het plaatsen van stacaravans, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
Artikel 58 Overgangsrecht
58.2 Overgangsrecht gebruik
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1997"
Artikel 8 Recreatieve doeleinden
Lid 3 Inrichting
Op de gronden zijn in verband met de bestemming toegelaten:
(…)
b. één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen, behoudens de percelen waarop blijkens de aanduiding op de kaart géén of twee bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Artikel 23 Overgangsbepalingen
23.2 Gebruik
Indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken worden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebuik, mag dit strijdige gebruik van gronden en bouwwerken worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en niet krachtens de overgangsbepaling van dat plan was toegestaan en niet langer dan twee jaar onafgebroken heeft voortgeduurd.
23.3
Indien het in lid 2 bedoelde gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van twee jaar gestaakt is geweest, is het verboden dit gebruik te hervatten tenzij de belangen van eigenaren en andere rechthebbenden op onevenredige wijze geschaad worden.