201509233/1/R4 en 201509233/2/R4.
Datum uitspraak: 8 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Lisse,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Lisse,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lisse,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Nassaustraat-Julianastraat" vastgesteld.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor het bouwen van acht appartementen aan de Julianastraat 54, 54A, 56 en 56A en Nassaustraat 33, 35, 37 en 39.
De besluiten van de raad en het college zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellant] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2016, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door J.W.J. Feijen, mr. A.K. Koornneef en R.B. van Dorp, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De besluiten maken de bouw van acht appartementen mogelijk op de hoek van de Nassaustraat en de Julianastraat te Lisse op een voormalig bedrijfsperceel. [appellant] en anderen wonen allen aan de Prinsessestraat, ten oosten van het perceel. Het beroepschrift richt zich tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. De achtertuinen van [appellant] en anderen grenzen aan het plangebied en zij vrezen voor negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat, voor parkeerproblemen en voor waardevermindering van hun woningen. Nu tegen de omgevingsvergunning geen specifieke beroepsgronden zijn gericht, zullen de aangevoerde gronden worden besproken in het kader van het bestemmingsplan.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzieningenrechter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. [appellant] en anderen stellen dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun woongenot. Hiertoe voeren zij aan dat een gebouw van de voorziene bouwhoogte zal leiden tot aanzienlijk meer schaduwwerking in hun tuinen en huizen, tot een aantasting van het uitzicht en tot verlies van privacy omdat er op de verdiepingen ook mensen zullen verblijven. Voorts zullen de op het eigen terrein parkerende auto’s zorgen voor overlast door inschijnende koplampen. Ook zijn er in de bestaande situatie al parkeerproblemen en die zullen door dit plan erger worden, aldus [appellant] en anderen.
5. De raad stelt dat uit de bij de nota zienswijzen gevoegde bezonningsstudie blijkt dat van een onevenredig nadelige bezonningssituatie geen sprake zal zijn. Daarnaast moet op grond van de omgevingsvergunning een erfafscheiding worden gerealiseerd die wordt bekleed met kokosmatten en klimop. Deze erfafscheiding zal de overlast door inschijnende koplampen tegengaan. De raad brengt voorts naar voren dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat de verblijfsruimte van de appartementen aan de westzijde moeten worden gerealiseerd en dat op de tweede verdieping onder de kap geen woonkamers worden gerealiseerd. Gelet hierop zal volgens de raad de inkijk vanuit de appartementen in de woningen beperkt zijn. Het aantal voorziene parkeerplaatsen van 12 is gebaseerd op een norm van 1,3 parkeerplaats per woning. Aan die norm wordt ruimschoots voldaan, aldus de raad.
6. Het plan maakt een gebouw mogelijk op een afstand van ruim tien meter vanaf de erfgrens. De maximale bouwhoogte is 10 tot 12 meter.
Uit de bezonningsstudie volgt dat het plan tussen 21 april en 21 september om 18:00 uur ’s avonds zal leiden tot meer schaduw in de tuinen van [appellant] en anderen. ’s Ochtends en ’s middags vindt geen schaduwwerking door de voorziene bebouwing plaats op hun percelen. Voor zover er schaduwwerking is op die momenten, wordt dat veroorzaakt door de eigen woningen en schuurtjes. Gelet op het vorenstaande en op de ligging van het plangebied in een bebouwde, stedelijke omgeving, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige toename van schaduwhinder. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de voorziene bouwhoogte aansluit bij de bebouwing in de omgeving van het plangebied. Hoewel het plan door de mogelijke bewoning op de verdiepingen zal kunnen leiden tot een beperking van de privacy van [appellant] en anderen, heeft de raad dit gelet op de bebouwde woonomgeving in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Daarnaast heeft de raad enige hinder door inschijnende koplampen aanvaardbaar kunnen achten, nu dat niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen.
Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat op de tweede verdieping onder de kap geen woonkamers zullen worden gerealiseerd en dat de balkons op de eerste verdieping aan de andere zijde van het gebouw komen. Tevens is aan de omgevingsvergunning een tekening verbonden waaruit volgt dat moet worden voorzien in een erfafscheiding die is bekleed met kokosmatten en klimop, zodat lichthinder zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
7. Over de parkeerplaatsen overweegt de voorzieningenrechter dat het plan voorziet in twaalf parkeerplaatsen ten behoeve van de acht appartementen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gehanteerde norm van 1,5 parkeerplaatsen per startersappartement niet voldoende is. Hierbij wijst de voorzieningenrechter erop dat de raad onbetwist heeft gesteld dat op grond van de richtlijnen van CROW een norm van 1,3 parkeerplaatsen per appartement zou gelden. Voor zover [appellant] en anderen erop hebben gewezen dat in de omgeving in de bestaande situatie al parkeerproblemen bestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet vanwege het voorliggende plan had moeten voorzien in een totaaloplossing voor de parkeerproblematiek in de omgeving. Het betoog faalt.
8. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor zover [appellant] en anderen hebben verzocht om vergoeding van planschade, overweegt de voorzieningenrechter dat daarvoor een aparte procedure bestaat op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
9. [appellant] en anderen hebben voorts aangevoerd dat de bouwwerkzaamheden zouden kunnen leiden tot schade aan hun woningen. Dit heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat [vergunninghouder] ter zitting heeft toegelicht dat een nulmeting zal worden uitgevoerd voor aanvang van de werkzaamheden en dat de funderingspalen niet in de grond zullen worden geheid, maar geschroefd.
10. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Koeman w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016
545.