201600344/2/A3.
Datum uitspraak: 11 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Leiden, handelend onder de naam [café]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2015 in zaak nr. 15/5690 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de burgemeester van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2015 heeft de burgemeester de aan [verzoekster] verleende drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten ingetrokken.
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2015 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2016, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. L. Rijsdam, advocaat te Leiden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M.E. Atkins en E.F. Beusekom, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester aan [verzoekster] een drank- en horecavergunning en een aanwezigheidsvergunning voor het hebben van kansspelautomaten verleend ten behoeve van de exploitatie van [café] te Leiden. De burgemeester heeft deze vergunningen per 1 mei 2015 ingetrokken omdat volgens een advies van het Landelijk Bureau Bibob een ernstig gevaar bestaat dat de aan [verzoekster] verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Volgens het Landelijk Bureau Bibob heeft [verzoekster] onder meer door uitkeringsfraude en fraude met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag een zeer groot financieel voordeel verkregen wat door het ontbreken van verhaalsmogelijkheden niet dan wel nauwelijks is ontnomen.
3. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de intrekking van de drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten wordt geschorst in afwachting van de uitspraak op het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep.
3.1. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank ten onrechte van een te hoog wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan en dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat dat voordeel volledig is geconsumeerd. Onder verwijzing naar een nadere rapportage van haar boekhouder betoogt [verzoekster] dat ze ook de contant gemaakte bedragen heeft aangewend voor het levensonderhoud van haar zoon en haarzelf. Aldus bestaat er volgens haar thans geen gevaar meer dat het wederrechtelijk verkregen voordeel via het gebruik van de vergunningen zal worden witgewassen.
3.2. Ter zitting bij de Afdeling is naar voren gekomen dat [verzoekster] haar betoog dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig heeft geconsumeerd nader wenst te onderbouwen, waarbij ook de door de burgemeester opgeworpen onduidelijkheid dient te worden weggenomen over het bestaan van twee bankrekeningen die niet zijn betrokken bij de in hoger beroep overgelegde rapportage van haar boekhouder. In het geval aannemelijk is dat [verzoekster] het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig heeft geconsumeerd, biedt de ter zitting nog toegelichte motivering die de burgemeester aan de intrekking van de drank- en horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning ten grondslag heeft gelegd naar het oordeel van de voorzieningenrechter grond voor twijfel of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand kan blijven. Daar staat tegenover dat de nog bestaande onduidelijkheid met betrekking tot de vraag of alle opgenomen bedragen geconsumeerd zijn in deze fase van de bodemprocedure naar het oordeel van de voorzitter voor rekening van [verzoekster] moet worden gelaten. Gelet hierop acht de voorzitter het treffen van een voorlopige voorziening te verstrekkend, nu aan de zijde van [verzoekster] vooral financiële belangen aan de orde zijn waartegenover de door de burgemeester te behartigen belangen staan om te voorkomen dat de drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning worden aangewend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te benutten en de openbare orde en veiligheid te handhaven.
3.3. Gelet op het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Van Buuren
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016
587.