ECLI:NL:RVS:2016:753

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
201506283/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor exploitatie seksinrichting in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in Hoorn. De burgemeester van Hoorn heeft op 21 juli 2014 de aanvraag afgewezen, omdat de exploitatie in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2015, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 1 maart 2016 behandeld. [appellant] betoogde dat de burgemeester ten onrechte de aanvraag had afgewezen, omdat het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoorn 80' van latere datum was dan zijn aanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de burgemeester terecht had getoetst aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de beslissing op bezwaar. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanvraag op basis van artikel 3:13 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) moest worden afgewezen, omdat een seksinrichting niet is toegestaan op de betreffende locatie.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de burgemeester een nulbeleid voerde ten aanzien van seksinrichtingen, wat inbreuk zou maken op zijn recht op vrije arbeidskeuze. De Raad van State verwierp dit betoog, omdat de APV de mogelijkheid biedt om vergunningen voor seksinrichtingen te verlenen, en de burgemeester had verklaard dat er gebieden zijn waar deze vergunningen wel verleend kunnen worden. De Afdeling concludeerde dat de weigering van de vergunning niet in strijd was met de Grondwet.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de totale procedure binnen de redelijke termijn was gebleven.

Uitspraak

201506283/1/A3.
Datum uitspraak: 23 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2015 in zaak nr. 14/5294 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Hoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellant] om een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in het pand aan de [locatie] in Hoorn, afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door K.R. Danko, en de burgemeester, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie] in Hoorn. Hij wil een seksinrichting in dit pand exploiteren en heeft daarom op 14 april 2014 een aanvraag om een vergunning daarvoor ingediend bij de burgemeester van Hoorn. De burgemeester heeft deze aanvraag afgewezen. [appellant] kan zich er niet in vinden dat deze afwijzing na bezwaar en bij de rechtbank in stand is gebleven.
2. Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 (hierna: de APV), wordt de vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting geweigerd indien de exploitatie van de seksinrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht de aanvraag onder verwijzing naar deze bepaling heeft afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat een seksinrichting op de [locatie] volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. Gelet op het imperatieve karakter van deze weigeringsgrond was er volgens de rechtbank geen ruimte voor een belangenafweging en behoefden de andere weigeringsgronden daarom geen bespreking meer.
4. [appellant] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. Hij voert daartoe aan dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoorn 80" van een latere datum is dan de aanvraag, zodat de burgemeester de aanvraag niet daaraan had mogen toetsen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 december 2015 in zaak nr. 201500260/1/A3) heeft bij het nemen van een besluit te gelden dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Het besluit dat bij de rechtbank ter toetsing lag, is het besluit op bezwaar van 18 november 2014. Ten tijde van dit besluit gold ter plaatse van het pand aan de [locatie] het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoorn 80". Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank derhalve met juistheid overwogen dat het college in het besluit op bezwaar terecht heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoorn 80". Het betoog faalt.
4.2. Artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV is dwingend geformuleerd. Dit betekent dat indien de daarin vermelde weigeringsgrond zich voordoet, de burgemeester gehouden is om de vergunning te weigeren. De gronden ter plaatse van de [locatie] hebben ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoorn 80" de bestemming "Bedrijf". In artikel 3 van de planregels is vermeld waar de als "Bedrijf" aangewezen gronden voor zijn bestemd. Een seksinrichting is daar niet als zodanig vermeld. Voorts wordt ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels onder gebruik in strijd met dit bestemmingsplan begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat een seksinrichting in het pand aan de [locatie] op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Voor zover [appellant] het niet eens is met het bestemmingsplan wordt overwogen dat het in deze zaak uitsluitend over de exploitatievergunning gaat en [appellant] zijn tegen het bestemmingsplan gerichte bezwaren in de procedure tegen het bestemmingsplan had kunnen en moeten aanvoeren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Nu de vestiging van een seksinrichting in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft de burgemeester terecht de aanvraag om een exploitatievergunning op grond van artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV afgewezen. De rechtbank heeft met juistheid aldus geoordeeld. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten aanzien van seksinrichtingen in feite een nulbeleid voert, omdat in het geldende bestemmingsplan niet in een seksinrichting is voorzien. Volgens hem maakt de weigering hem een exploitatievergunning te verlenen onder die omstandigheid inbreuk op het recht op vrije arbeidskeuze, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Grondwet.
5.1. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat de burgemeester een nulbeleid voert. Op grond van de APV bestaat namelijk de mogelijkheid voor de burgemeester om maximaal vier vergunningen te verlenen voor de exploitatie van een seksinrichting. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat in de voor de gemeente Hoorn geldende bestemmingsplannen thans niet specifiek in de mogelijkheid van seksinrichtingen is voorzien, doet daaraan niet af. De Afdeling betrekt daarbij dat de burgemeester ter zitting van de Afdeling heeft verklaard dat voor bepaalde gebieden binnen de gemeente Hoorn, bijvoorbeeld aan de Lageweg waar de woonfunctie niet voorop staat, de bereidheid van gemeentewege bestaat de belemmering binnen het bestemmingsplan om een seksinrichting te exploiteren, op te heffen. Die bereidheid bestaat niet voor gebieden die volgens de ‘Nadere regels betreffende de gebieden waar vestiging van seksinrichtingen’ van de gemeente Hoorn (hierna: de Nadere regels) uitdrukkelijk zijn uitgesloten, te weten winkelgebieden, bedrijventerreinen en straten waar de woonfunctie voorop staat. Het pand van [appellant] aan de [locatie] is gevestigd op een bedrijventerrein, en derhalve niet gelegen in een gebied waarvoor die bereidheid bestaat. Dit laat evenwel onverlet dat er gebieden binnen de gemeente Hoorn zijn, waarvoor deze bereidheid wel bestaat. De stelling van [appellant] dat de weigering hem een exploitatievergunning te verlenen een inbreuk maakt op het recht op vrije arbeidskeuze als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Grondwet mist derhalve feitelijke grondslag. Het betoog faalt.
6. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht om vergoeding van schade, omdat de duur van het hoger beroep langer dan vier maanden bedraagt.
De Afdeling begrijpt het betoog aldus dat hiermee de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
6.1. Op deze zaak is de gewijzigde rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302106/1/A2, van toepassing, omdat het primaire besluit van 21 juli 2014 na 1 februari 2014 bekend is gemaakt. Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar mag duren, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Nu het bezwaarschrift van [appellant] op 1 september 2014 is ontvangen en tussen die datum en de uitspraak van de rechtbank van 30 juni 2015 nog geen periode van twee jaar is verstreken, en de lengte van de totale procedure korter dan vier jaar heeft geduurd, faalt het betoog.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Slump w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016
43-818.