201501946/2/A3.
Datum uitspraak: 23 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2015 in zaak nr. 14/4513 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellante] om de geslachtsnaam van haar drie minderjarige zoons te wijzigen van [naam A] in [naam B] afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
[naam A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amstelveen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron en mr. L.C. van der Linden, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Verder is ter zitting [naam A] gehoord.
Bij tussenuitspraak van 18 november 2015 in zaak nr. 201501946/1/A3 heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 9 juli 2014 te herstellen door opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellante]. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 december 2015 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit genomen.
Bij brieven van 4 januari 2016 zijn [appellante] en [naam A] in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over dat besluit naar voren te brengen.
Bij schrijven van 2 februari 2016 heeft [appellante] haar zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat, nu de medisch adviseur van oordeel was dat de overgelegde informatie onvoldoende was om te beoordelen of het niet wijzigen van de geslachtsnaam de gezondheid van de kinderen ernstig schaadt, de staatssecretaris zelf gehouden was deze informatie bij [appellante] op te vragen. Nu dit was nagelaten en de staatssecretaris het besluit van 9 juli 2014 nagenoeg geheel op het advies van de medisch adviseur had gebaseerd, was dat besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. De conclusie was dat het besluit van 9 juli 2014 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berustte op een deugdelijke motivering en evenmin zorgvuldig was voorbereid ingevolge artikel 3:2 van de Awb, aldus de tussenuitspraak.
2. De staatssecretaris heeft in het besluit van 29 december 2015 de aanvraag van [appellante] om de geslachtsnaam van haar drie minderjarige zoons te wijzigen van [naam A] in [naam B] alsnog ingewilligd. Daarmee is inhoudelijk geheel tegemoet gekomen aan [appellante], zodat geen beroep van rechtswege van [appellante] is ontstaan waarop nog dient te worden beslist. [naam A] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen zienswijze over het besluit van 29 december 2015 naar voren gebracht. Het beroep van rechtswege van [naam A] dat is ontstaan tegen het besluit van 29 december 2015 is daarom ongegrond.
3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 1 is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 juli 2014 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2015 in zaak nr. 14/4513;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 juli 2014, kenmerk NM 134/1459;
V. verklaart het beroep van [naam A] tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 december 2015, kenmerk NM134/1459, ongegrond;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.736,00 (zegge: zeventienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016
280.