ECLI:NL:RVS:2016:847

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201505536/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging kinderopvangtoeslag en de kassiersfunctie van gastouderbureau

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 mei 2015 het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 augustus 2014 heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand heeft gelaten. Het oorspronkelijke besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, genomen op 2 april 2013, wijzigde het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 naar nihil. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de kosten van de gastouderopvang volledig had betaald, wat leidde tot het besluit om het voorschot te herzien.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit ondeugdelijk had gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven omdat [appellant] een deel van de kosten contant aan de gastouder had betaald, wat in strijd was met de kassiersfunctie van het gastouderbureau. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de betalingen niet voldeden aan de kassiersfunctie, omdat het gastouderbureau de betalingen had doorgeleid en de betalingen onder toezicht van het bureau hadden plaatsgevonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat de betalingen aan de gastouder niet via het gastouderbureau zijn gegaan, wat betekent dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kassiersfunctie. De conclusie is dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien naar nihil. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover deze is aangevallen.

Uitspraak

201505536/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2015 in zaak nr. 14/5858 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 gewijzigd en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 augustus 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellant] maakte in 2011 voor zijn twee kinderen gebruik van gastouderopvang via gastouderbureau [bureau]. Daarvoor heeft hij kinderopvangtoeslag aangevraagd en vervolgens die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. Na controle is het voorschot bij het in het procesverloop vermelde besluit van 2 april 2013 gewijzigd en op nihil gesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 21 augustus 2014, waarbij het besluit van 2 april 2013 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond de kosten van gastouderopvang over 2011 geheel te hebben betaald.
In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze grondslag verlaten en zich op het nader standpunt gesteld dat [appellant] over 2011 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag omdat hij niet alle kosten van gastouderopvang via het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald, waardoor niet is voldaan aan de zogenaamde kassiersfunctie van het gastouderbureau als bedoeld in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp).
De rechtbank
2. De rechtbank heeft het besluit van 21 augustus 2014 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen dit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit evenwel in stand gelaten omdat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie omdat [appellant] een deel van de kosten contant aan de gastouder heeft betaald.
Hoger beroep
3. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 ten onrechte heeft herzien en op nihil gesteld op de grond dat de betalingen in strijd met de kassiersfunctie van het gastouderbureau hebben plaatsgevonden. Daartoe voert [appellant] aan dat het gastouderbureau de betalingen van de ouderbijdragen heeft doorgeleid van ouders aan de gastouder als bedoeld in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp. Het gastouderbureau heeft van elke maand overzichten overgelegd waaruit blijkt dat en wanneer de betalingen van de ouderbijdrage in bijzijn van en onder toeziend oog van het gastouderbureau hebben plaatsgevonden. Ieder overzicht is voorzien van een stempel en handtekening van het gastouderbureau alsmede van de tekst "gezien door gastouderbureau". Nu de betalingen aan de gastouder via en onder toeziend oog van het gastouderbureau zijn verricht is hiermee feitelijk voldaan aan het vereiste van de kassiersfunctie, aldus [appellant].
Wettelijk kader
4.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wkkp wordt onder gastouderbureau verstaan een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.
4.2. Ingevolge artikel 1.56, zesde lid, aanhef en onder b, kunnen bij regeling van de minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld omtrent het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en ouders.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp, de in artikel 1.56, zesde lid, van de Wkkp bedoelde regeling, bevat de administratie van een gastouderbureau bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.
Oordeel van de Afdeling
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 9 september 2015 in zaak nr. 201406620/1/A2) volgt uit de tekst van de onder 4.1 vermelde bepalingen en de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden.
5.1. [appellant] heeft maandoverzichten van het gastouderbureau overgelegd waarop steeds is vermeld wat de totale kosten van gastouderopvang voor de desbetreffende maand zijn, welk bedrag het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald en welk bedrag [appellant] zelf diende te betalen. Voorts is op de overzichten vermeld "contant betaald door ouder", "contant ontvangen door gastouder" en "gezien door gastouderbureau", waarbij [appellant], de gastouder en het gastouderbureau hebben getekend.
Uit de door [appellant] gestelde gang van zaken volgt dat hij direct aan de gastouder heeft betaald. Dat deze contante betalingen op het kantoor van het gastouderbureau hebben plaatsgevonden en het gastouderbureau tekende voor gezien, laat onverlet dat [appellant] niet aan het gastouderbureau heeft betaald en een rechtstreekse geldstroom bestond tussen [appellant] en de gastouder. Nu niet op de voorgeschreven wijze is gehandeld maar het gastouderbureau de financiële transacties tussen [appellant] en de gastouder slechts heeft begeleid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is voldaan aan de wettelijk voorgeschreven kassiersfunctie en de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 voor [appellant] terecht heeft herzien naar nihil. Dat [appellant], naar hij heeft benadrukt, geen enkele blaam treft nu hij bij deze handelwijze heeft vertrouwd op het gastouderbureau, is hierbij niet van belang en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
6. Het betoog van [appellant] faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 augustus 2014 in stand zijn gelaten.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Kramer w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
18-809.