ECLI:NL:RVS:2016:851

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201505984/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie vaststelling op nihil in het kader van de Subsidieregeling Demontage en Vervanging Personen- en Bestelauto's

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2015, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het college had bij besluit van 18 juni 2014 de subsidie die aan [appellant] was verleend in het kader van de Subsidieregeling Demontage en Vervanging Personen- en Bestelauto's vastgesteld op nihil. Dit besluit werd later door het college bevestigd in een besluit van 22 december 2014, waarin het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen, omdat [appellant] onjuiste informatie zou hebben verstrekt om een hoger subsidiebedrag te verkrijgen. [appellant] had een auto gekocht via Marktplaats en stelde dat hij niet op de hoogte was van de onjuistheid van de informatie die hij had verstrekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 maart 2016 behandeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de subsidie op nihil heeft kunnen vaststellen. De door [appellant] overgelegde factuur werd als onjuist beschouwd, en hij voldeed niet aan de voorwaarden van de Subsidieregeling.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 maart 2016.

Uitspraak

201505984/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2015 in zaak nr. 15/840 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het college de aan [appellant] in het kader van de Subsidieregeling Demontage en Vervanging Personen- en Bestelauto's (hierna: de Subsidieregeling) verleende subsidie vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Wassenburg en A. Popov, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft op 4 maart 2014 een subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling voor de sloop van de auto met kenteken [A] en de aanschaf van een vervangende auto.
Bij besluit van 12 maart 2014 heeft het college de subsidie verleend voor een bedrag van € 1.500,00.
Op 14 mei 2014 heeft [appellant] het college verzocht om vaststelling van de subsidie, waarna de in het procesverloop vermelde besluitvorming is gevolgd.
Besluitvorming
2. Het college heeft aan het besluit van 22 december 2014, waarbij de vaststelling van de subsidie op nihil is gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften ten grondslag gelegd dat [appellant] willens en wetens onjuiste informatie heeft verstrekt om een hoger subsidiebedrag te kunnen ontvangen. Het college stelt zich daartoe op het standpunt dat de verkoopfactuur van [autobedrijf] die [appellant] bij zijn aanvraag van 14 mei 2014 heeft overgelegd ten bewijze dat op 7 mei 2014 de auto met kenteken [B] aan [appellant] is verkocht, gemanipuleerd is. Een medewerkster van [autobedrijf] heeft verklaard dat dit bedrijf deze auto op 1 november 2013 aan een andere persoon heeft verkocht en dat de overgelegde factuur niet voorkomt in de administratie. Deze verklaring wordt ondersteund door de kentekeninformatie van de Dienst wegverkeer (hierna: RDW), waaruit volgt dat de auto tot 1 november 2013 deelt uitmaakte van de bedrijfsvoorraad van [autobedrijf], van 1 november 2013 tot 7 mei 2014 op naam heeft gestaan van de persoon die volgens het autobedrijf de auto op 1 november 2013 aldaar heeft gekocht en vanaf 7 mei 2014 op naam staat van [appellant].
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de subsidie ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. [appellant] voert daartoe aan dat niet is komen vast te staan dat hij willens en wetens onjuiste informatie heeft verstrekt. Hij heeft de auto gekocht via Marktplaats van een man die vertelde dat hij een autobedrijf heeft. Het is goed mogelijk dat dit autobedrijf de zaak beduvelt. Verder voldoet hij aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie, aldus [appellant].
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Subsidieregeling kan subsidie worden verstrekt voor de demontage van een personen- of bestelauto, met een Nederlands kenteken, die door degene op wiens naam het kenteken is gesteld wordt vervangen door een personen- of bestelauto als bedoeld in artikel 9 van de Subsidieregeling, met een Nederlands kenteken, waarvoor de schriftelijke koopovereenkomst is afgesloten na de inwerkingtreding van deze regeling en het kenteken van de vervangende auto blijkens het kentekenregister van de RDW tenminste één maand en vanaf 1 juli 2013 op naam staat van de aanvrager.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, dient de vervangende auto te zijn aangekocht bij een autobedrijf met een RDW-erkenning "bedrijfsvoorraad".
Oordeel van de Afdeling
5. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert is een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht en door de rechtbank is weerlegd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid het subsidiebedrag heeft kunnen vaststellen op nihil. Gelet op de door het college overgelegde informatie van [autobedrijf] en de RDW is de door [appellant] overgelegde factuur onjuist en voldoet hij derhalve niet aan de voorwaarden van de Subsidieregeling om in aanmerking te komen voor de gevraagde subsidie conform het verleningsbesluit voor een bedrag van € 1.500,00.
Conclusie
6. Het betoog van [appellant] faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Kramer w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
18-809.